!TENTAMEN!
Hoofdstuk 1 - 3 - 4 - 9 - 10.4
HOOFDSTUK 1 – DENKEN OVER ORGANISATIE EN MANAGEMENT
Vakgebied organisatie en management: de leer van het bestuur van elke vorm van menselijke
samenwerking voor een gemeenschappelijk doel
Organisatie: een groep mensen die een gezamenlijk doel
nastreven
Bedrijven: organisaties die producten of diensten
produceren
Ondernemingen: bedrijven die winst nastreven
Organisatiekunde is een interdisciplinaire wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van:
- Het gedrag van organisaties
- De factoren die dit gedrag bepalen
- De wijze waarop organisaties op de meest doeltreffende manier bestuurd worden
Organisatiekunde omvat twee aspecten van het vakgebied:
- Descriptief aspect = een beschrijving van het gedrag van organisaties, met de motieven en
gevolgen
- Prescriptief aspect = een advies over te volgen handelwijze en organisatie-inrichtingen
Interdisciplinair: dit houdt in dat de verschillende bijdragen uit de verschillende wetenschappen naar
hun specifieke belang worden afgewogen en worden gebruikt voor de ontwikkeling van een nieuwe
benadering, waarbij het onderwerp in zijn totaliteit wordt aanschouwd.
Multidisciplinair: organisatiekunde bevat veel elementen die afkomstig zijn uit andere
wetenschappen, zoals bedrijfseconomie, marketing, technische wetenschappen,
gedragswetenschappen en de juridische wetenschap
Besturing: het richting geven aan de processen die in een organisatie plaatsvinden
à Doeltreffendheid/effectiviteit: de mate waarin de besturing slaagt
, DENKRICHTINGEN EN PERSOONLIJKHEDEN
Denkrichtingen en persoonlijkheden:
- Voor industriële revolutie (400 v Chr. – 1900 na Chr.)
- Taylor – Scientific management (+/- 1900)
- Henry Fayol – General Management (+/- 1900)
- Max weber – bureaucratie (+/- 1940)
- Elton Mayo – Human relations Beweging (+/- 1945)
- Rensis likert – revisionism (1950)
- Kenneth Boulding – systeembenadering (+/- 1950)
- Paul Lawrence en Jay Lorsh – contigentiebenadering (+/- 1965)
Belangrijke personen
FREDERICK TAYLOR - SCIENTIFIC MANAGEMENT (+/- 1900)
Taylor is de grondleggen van een meer systematische benadering van bedrijfsvoering. Hij ging met een
stopwacht kijken welke handelingen hoelang duren.
Scientific management: is logisch nadenken over wat je doet. Een systematische, samenhangende
bedrijfskundige benadering voor de wijze waarop de productie georganiseerd zou moeten worden.
Een bedrijfsleider moet een brede visie hebben op zijn taak in de organisatie die bestaat uit plannen,
coördineren, toezicht uitoefenen en het controleren van resultaten.
,Hoofdpunten van Scientific Management (Taylorisme) zijn:
1. Wetenschappelijke analyse van werkzaamheden en uitvoeren van bewegingsstudies
2. Vergaande taakverdeling en training van arbeiders
3. Hechte en vriendschappelijke samenwerking tussen leiding en arbeiders
4. Bedrijfsleiders verantwoordelijk voor analyseren van en zoeken naar werkmethoden en het
scheppen van arbeidsvoorwaarden
5. Juiste man op de juiste plaats door zorgvuldige selectie
6. Invoeren van prestatiebeloning met als doel te komen tot lagere productiekosten
HENRY FAYOL – GENERAL MANAGEMENT THEORIE (+/- 1900)
Fayol zijn bijdrage was nadrukkelijk gericht op de gehele organisatie. Dit in tegenstelling tot taylor die
zich vooral richtte op de productieafdeling.
General mangement theorie: een samenhangend stelsel van opvattingen over de wijze waarop
organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten worden. Het zijn algemene principes die vooral
gelden waar mensen samenwerken.
De General management-theorie legt verbanden tussen de management gebieden en de
managementtaken.
Managementgebieden
1. Technisch
2. Commercieel
3. Financieel
4. Zelf beschermend
5. Boekhouding
6. Besturing
Managementtaken
1. Plannen of vooruitzien: het opstellen van een actieplan voor de toekomst
2. Organiseren: de opbouw van de organisatie met mensen en middelen
3. Bevel voeren: ervoor zorgen dat mensen aan het werk blijven
4. Coördineren: het onderling afstemmen van de activiteiten
5. Controleren: erop toezien dat de resultaten in overeenstemming met het plan zijn.
MAX WEBER - THEORIE VAN DE BUREAUCRATIE (+/- 1920)
Weber is vooral gericht op overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit een sociologische
invalshoek.
, Kenmerken van een ideale bureaucratie:
1. Sterk doorgevoerde taakverdeling
2. Hiërarchische bevelsstructuur
3. Nauwkeurig afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden
4. Onpersoonlijke relaties tussen functionarissen
5. Werving op basis van objectieve criteria en procedures
6. Uitvoering van werkzaamheden volgens vaste routineregels
7. Gegevens zijn vastgelegd in schriftelijke stukken
8. De macht van functionarissen is aan restricties gebonden
ELTON MAYO – HUMAN RELATIONS BEWEGING (+/- 1945)
Mayo bewees met zijn experimenten dat er naast objectieve factoren ook subjectieve factoren zijn
voor het resultaat (subjectieve factoren aandacht, zekerheid, bij de groep horen en waardering)
Human relations-beweging: de beweging gaat ervan uit dat gelukkige, tevreden mensen veelal een
maximale arbeidsprestatie leveren. De bedrijfsleiding moet zorgen voro goede intermenselijke
verhoudingen met betrekking tot groepen, voldoende aandacht besteden aan de groepen en
individuen, waardering laten blijken, voldoende eigen verantwoordelijkheid en vrijheid geven aan
individuen.
RENSIS LIKERT (E.A.) – REVISIONISME (+/- 1950)
Revisionisme is synthese tussen scientific management en HR
- Scientific management: organisatie zonder mensen
- HR: mensen zonder organisatie
- Revisionisme: mensen en organisatie
Verschillende schrijvers hebben een poging ondernomen tot overbrugging van de twee tegengestelde
hoofdstromingen: Likert, Herzeberg, McGregor, Blake en Mouton. Deze schrijvers deden het allemaal
vanuit hun eigen invalshoek.
Likert à ‘linking pin’-structuur: deze organisatie bestaat uit elkaar overlappende groepen, waarbij de
leider van de groep ook lid is van een hogere groep. Hij dient de groep te leiden, maar ook te zorgen
voor communicatie met de hogere groep.
Herzberg à behoeftehiërarchie Maslow: deze onderscheidde vijf niveaus van behoeften, naar de
bevrediging waarvan elk mens volgens hem streeft.
Zelf-
Behoefte aan zelfontplooiing: dragen van
ontplooiing
verantwoordelijkheid, ontwikkelingskansen, creativiteit, enz
Erkenning Behoefte aan erkenning: prestige, succes
Acceptatie Behoefte aan acceptatie: vriendschap, erbij horen
Behoefte aan zekerheid en veiligheid: bescherming,
Zekerheid
stabiliteit, regelmaat
Fysiologische behoeften Fysiologische behoeften: eten, drinken, slapen, seks