Samenvatting Basismodel voor methodische hulp-
en dienstverlening in het sociaal werk – Snellen
Inleiding deel 2 Visie
Visie zorgt voor systematiek in het werk. Bestandsdelen van visie:
- Kennis van en kijk op de interactionele kant
- Kennis van en kijk op de probleeminhoudelijke kant
- Waarden en normen met betrekking tot beide kennisbestanden
Hoofdstuk 3 Hulp- en dienstverlening als kritisch-reflectieve praktijk
Visie komt voort uit ideeën/opvattingen die zijn gebaseerd op common sense-overwegingen
en ervaringskennis, die worden verbonden aan theoretische overwegingen. Sociaal werker
moet zijn handelen kunnen vertalen in en sturen met behulp van algemeen geldige,
theoretische noties en overwegingen. Redenen daarvoor:
1. Sociaal werker moet zijn handelen naar cliënt en derden kunnen verantwoorden. Hij
moet in staat zijn gesystematiseerd en beargumenteerd de overwegingen (en
consequenties) van zijn handelen aan te geven.
2. De sociaal werker krijgt te maken met complexe (probleem) situaties. Hij dient te
beschikken over ‘tools’ om deze situaties te analyseren en zijn handelen op adequate
manier richting te geven.
3. Sociaal werker wordt verwacht zijn eigen professionaliteit steeds verder ontwikkelt en
bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van het beroep.
Sociaal werker moet reflecteren. Reflectie omvat: aandacht schenken aan afzonderlijke
situaties, observeren en zich een voorstelling maken van alternatieve mogelijkheden om
situatie te begrijpen.
Invalshoeken van kritische reflectie
➢ Normatieve invalshoek
De sociaal werker is alert op en denkt kritisch na over de opvattingen, waarden, normen en
belangen die in elke hulpverleningssituatie in het geding zijn: van cliënt, zichzelf en derden
(instelling, opdrachtgever, samenleving).
Binnen normatief-kritische invalshoek krijgt kritisch een specifieke betekenis;
maatschappijkritisch. De verantwoording van de keuze van SW’er maakt met betrekking tot
uitgangspunten, waarden en normen, ideeën en opvattingen en belangen die je dient. Deze
uitgangspunten moeten telkens ter discussie staan. Spreekt ook van inhoudelijke of
substantiële rationaliteit.
➢ Instrumentele invalshoek
Kritisch gaat hier over ‘gericht zijn op effectiviteit’. Is datgene wat SW’er en cliënt
ondernemen, effectief voor wat we willen bereiken? De verantwoording van de keuze die je
als SW’er maakt met betrekking tot het ‘instrumentarium’ en van de mate van effectiviteit
die je daarmee bereikt. Het instrumentarium moet telkens ter discussie staan. Spreekt over
technische rationaliteit.
1
,Instrumentele invalshoek en normatieve invalshoek dienen gelijktijdig punt van aandacht te
zijn. Gaat dan om brede rationaliteit, waarbinnen de normatieve en technische rationaliteit
samengaan en waarbij het normatieve regie heeft over het technische.
➢ Persoonlijke invalshoek
‘Het persoonlijke’ vormt een begrenzing van ‘het technische’. Bepaalde persoonlijke en
interpersoonlijke kwaliteiten zijn niet of moeilijk te instrumentaliseren of een instrumentele
benadering doet soms tekort aan het karakter van die persoonlijke kwaliteiten.
Moeilijkheid voor SW’er: enerzijds moeten persoonlijke kwaliteiten operationeel gemaakt
worden in gedrag (instrumentalisering), anderzijds is het vertoonde gedrag leeg en
ineffectief als het niet gebaseerd is op die persoonlijke kwaliteit.
De dubbele begrenzing van het instrumentele (vanuit normatief en persoonlijk) tref je ook in
de tegenstelling die sommige SW’ers zien tussen ‘hulpverlening als reflectieve praktijk’ en
‘hulpverlening als geheel van competenties’ (competentiebenadering).
Competentiegerichtheid verwaarloosd enerzijds de complexiteit van het praktijkveld (snelle
verandering, tegenstrijdige belangen, onzekerheden) en anderzijds ‘zachte’ persoonlijke
kwaliteiten (assertiviteit, creativiteit, gevoeligheid en intuïtie), volgens Adams.
Hier ligt Adams het technischinstrumentle invalshoek eruit: ziet geheel van competenties als
niet meer dan een reservoir van technische-instrumentele middelen die (beoordeeld op
effectiviteit) moeten worden ingezet. Kritisch denken en meer persoonsgebonden kwaliteiten
zouden dan niet relevant zijn. Competence wordt gedefinieerd als ‘vaardigheid’.
Volgens beroepsprofiel wordt competentie omschreven als: de bekwaamheid om, met
integratie van kennis, houding, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten, adequaat
beroepsmatig te handelen in complexe, onvoorspelbare situaties. Deze definitie onderscheidt
wel de 3 invalshoeken.
Kader van een kritische reflectie
In reflectie wordt expliciet aangegeven welke theoretische en normatieve afwegingen binnen
het handelen in het geding zijn. Het gaat in boek om de theoretische noties en normatieve
afwegingen die betrekking hebben op cliënt-/situatiegerichte hulpverlening.
De eenheid van individuele, situationele en matschappelijke dimensies, in het licht van een
persoonlijke, normatieve en instrumentele reflectie, vormen het kader waarbinnen de SW’er
zijn eigen visie heeft en verder ontwikkelt.
Elke SW’er heeft zijn eigen visie over hoe de hulpverlening eruit moet zien. De SW’er legt
daarbij zijn eigen accenten, heeft mogelijke eenzijdigheden of bereid stokpaardjes.
Zo betrekt de SW’er in meer of mindere mate het individueel, situationeel of
maatschappelijk perspectief in zijn hulpverlening. Hij geeft een bepaalde ‘definitie’ aan zijn
rol als SW’er. Vervolgens (in praktijk vaak gelijktijdig) hanteert hij binnen het gekozen
perspectief/perspectieven bepaalde theorieën met behulp waarvan hij tot een
probleemdefinitie en probleemanalyse komt, de interactie met cliënt invult en de middelen
tot probleemoplossing kiest.
Omgekeerd kun je zeggen dat de keuze van een bepaalde theorie vaak de keuze van het
perspectief impliceert. (zie afbeelding)
2
,❖ Er wordt in volgende paragraaf onderscheid gemaakt tussen ‘praktijktheorie’ (methodiek
of benadering) en funderende disciplines of achtergrondwetenschappen (referentiekader)
Twee manieren van theoriegebruik
Er zijn veel verschillende theorieën. Volgens Payne kan je op 3 manieren met hoeveelheid
omgaan:
1. Selectiviteit: de sociaal werker kiest één theorie/benadering die hij toepasbaar acht
voor alle situaties en problemen die hij tegenkomt. Nadeel is eenzijdigheid en het
onvermogen van theorie/methodiek om geheel te dekken.
2. Eclecticisme: maak je gebruik van verschillende theorieën of delen ervan. Zijn 2
mogelijkheden. SW’er gebruikt niet voor elke cliënt situatie dezelfde theorie, maar
kan vanuit verschillende theorieën werken. SW’er kan ook binnen één cliënt situatie
verschillende theorieën of delen ervan gelijktijdig combineren.
3. Kritisch-analytisch: verschillende theorieën telkens kritisch op elkaar betrekken en
tegen elkaar afwegen. Door kritische afweging (reflectie) kunnen alternatieven in een
bepaalde situatie een kans krijgen.
Binnen theoriegebruik van Payne zitten een paar moeilijkheden:’
• Payne schildert het alsof wetenschap een theorie uitvind en praktijk deze uitvoert. Dit
gaat niet zo. Praktijk gaat het niet om mechanisch toepassen van wetenschappelijke
ideeën en inzichten, maar om het omvormen en meeproduceren ervan. Juist het
‘spelen’ met gesystematiseerde kennis dat kan leiden tot een bijdrage aan de
ontwikkeling van het beroep.
3
, • Het ‘soort’ theorie is in het geding. In boek hiervoor werd gesproken van
gesystematiseerde kennis, maar over het gehalte bestaat onenigheid en
onduidelijkheid. Kan onderscheid worden gemaakt tussen ‘praktijktheorie’ en
onderliggende, funderende wetenschappelijke theorieën. Een praktijktheorie wordt
ook wel kunde genoemd. Bij kunde gaat niet alleen om verklaren maar ook om
prescriptie: ‘voorschriften’ om in een bepaalde situatie iets te doen of te laten.
• Praktijk van hulpverlenen is toepassen en verder ontwikkelen van praktijktheorie. In
praktijktheorie worden bevindingen van funderende wetenschap meegenomen. Voor
praktijk van hulpverlenen zou men inzake theoriehantering volgende overzicht
kunnen maken:
Theorie
Praktijktheorie (kunde) Funderende disciplines
(methodiek/benadering) (referentiekader)
Toepassen Eclectisch-integratief Eclectisch-integratief
Praktijk
Verder ontwikkelen Kritische-reflectie Indirect
De sociaal werker is in staat om praktijktheorie en theorie uit achterliggende
wetenschappelijke disciplines toe te passen. Dit toepassen gebeurt vanuit een kritische
reflectie en leidt tot een eclectisch-integratieve aanpak. Daarnaast is SW’er in staat een
bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de praktijktheorie en wanneer mogelijk ook de
funderende wetenschappen.
Het theorie-/onderzoekscomplex
Binnen sociaal werk is er discussie over de relevantie van het soort theorie/kennis en de
totstandkoming daarvan. Er worden 2 rijtjes tegenover elkaar geplaatst:
Evidence based theorie/kennis Practice based theorie/kennis
Expmerimenteel en kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek
Objectiverende benadering Interpretatieve benadering
Invoering van buitenaf/bovenaf Ontwikkeling van binnenuit/onderop
Leren van theorie Leren van praktijksituaties
Uit linkerrij wordt de kennis/theorie verkregen door streng wetenschappelijk onderzoek.
Gaat uit van objectieve, observeerbare en meetbare variabelen. Objectiverende benadering:
begrippen/hypothese wordt van buitenaf ingevoerd, onderzoeker houdt zoveel mogelijk
afstand van het verschijnsel. Komt tot evidence based practice: praktijken met
wetenschappelijk bewezen effectiviteit (voorspelbare uitkomst). Van buitenaf/bovenop
opgelegd (scientific management). De ontwikkeling is top-down, de sociaal werker is
consument en toepasser van theorieën en daaruit voortvloeiende prescripties.
Rechterrij biedt kritiek op de eenzijdige benadering van de linkerrij. ‘Variabelen’, processen
en werkzame factoren zijn in sociale sector niet altijd experimenteel en/of kwantitatief
onderzoekbaar of meetbaar. In de sociale werkelijkheid gaat het ook om sociale ervaringen
en wijze waarop die sociale constructies en betekenissen vorm krijgen. Daarvoor is
kwalitatief onderzoek nodig met een Interpretatieve benadering: onderzoeker probeert te
4