Samenvatting Zes psychologische stromingen en
één cliënt – Weerman
Hoofdstuk 1 Verschillende visies op dezelfde problematiek
Verschillende visies
Er zijn verschillende invalshoeken om hetzelfde probleem aan te pakken; psychodynamische
benadering, cognitief-gedragstherapeutische benadering, experiëntiële en cliëntgerichte
benadering, lichaamsgerichte benadering, systeemgerichte benadering, oplossingsgerichte
benaderingen en positieve psychologie (worden behandeld in het boek). Dit zijn belangrijke
psychologische stromingen. De op de praktijkgerichte uitwerking van deze benaderingen
heet ook wel methodieken, nog concretere uitwerking zijn methodes en technieken.
Hulpverlening vanuit een biopsychosociaal model
Het biologische ontbreekt bij de benaderingen die in boek worden behandeld. Bij
biopsychosociaal model kijkt men naar problemen vanuit de interactie tussen biologische,
psychische en sociale aspecten. Een wisselwerking tussen genetische kwetsbaarheid en
omgevingsfactoren. Er is niet één oorzaak voor het probleem. Het probleem kan op deze
verschillende niveaus worden aangepakt.
Cliëntenparticipatie als vanzelfsprekend onderdeel
Herstelondersteunende zorg wordt steeds meer toegepast: hierbij wordt aangesloten bij het
persoonlijke verhaal, de eigen kracht, de eigen deskundigheid en eigen mogelijkheden van
cliënt. De SW’er gebruikt zijn professioneel referentiekader op een terughoudende wijze. De
psychologische theorieën zijn van belang, maar de beleving, ervaring en kracht van cliënt
zijn de aangrijpingspunten.
Beleid van de overheid is terugdringen professionele ondersteuning. Er wordt meer beroep
gedaan op eigen kracht van cliënt en zijn netwerk.
Toenemende integratie en het belang van de ‘persoon’ van de therapeut
SW’er werkt eclectisch of integratief; gebruikt methodes en inzichten uit verschillende
psychologische scholen/stromingen.
Taarten met effecten
Factoren die meespelen in het effect van psychotherapie:
1
,Hoofdstuk 3 Psychodynamische benadering
Grondlegger is Freud. Er zijn verschillende vormen van psychodynamische benaderingen
(PDB). De benaderingen hebben overeenkomsten: ze gaan ervanuit dat de patiënt niet weet
waarom ze iets doen, dat onbewuste gevoelens en wensen een rol spelen, dat ze
moeilijke/angstige gevoelens wegstoppen of erdoor overspoeld worden en niet begrijpen
waar het vandaan komt of waar het over gaat. De psychodynamische therapieën proberen
het onbewuste en moeilijk te hanteren wensen, motieven, gevoelens en gedachten bewust
te maken en proberen de patiënt ze te leren hanteren.
PDB gaat ervanuit dat problemen stammen uit het verleden/kindertijd. Problemen worden
gezien als een stagnatie in de ontwikkeling. Gevoelens van vroeger worden in het hier en nu
geactiveerd wanneer de persoon iets tegenkomt wat lijkt op situatie van vroeger. Deze
situaties leveren stress op en gevoelens waarmee ze niet kunnen omgaan of niet bewust van
zijn. De gevoelens uit je op een vreemde manier/gedrag (slaan van kind, relatie verbreken).
De onbewuste gevoelens kunnen zich ook lichamelijk uiten (overgeven, slaperig worden).
Overdracht dragen iets van vroeger over op situatie van nu (vroegere gedragspatronen en
problemen), dit gebeurt meestal onbewust. We hebben een innerlijk werkmodel vroeger
ontwikkeld, dat niet functioneel is in situaties van nu, toch blijven we het herhalen. Vroeger
hebben we niet geleerd hoe om te gaan met gevoelens en situatie en nu weten we niet hoe
we ermee om moeten gaan.
In psychodynamische therapie leert de patiënt beangstigende en onbekende en onbewuste
gevoelens te benoemen, begrijpen en te hanteren. Heet ook wel affectregulering en
mentaliseren.
De theorie van Freud
Freud behandelde mensen met lichamelijke uitvalsverschijnselen door psychische problemen
(heet conversiestoornis). Freud ontdekte dat deze symptomen verdwenen als patiënten zich
emotioneel geladen, weggedrukte gebeurtenissen herinnerden en hun spanningen konden
ontladen. Patiënten leerde begrijpen en ervaren wat er aan de hand was, hierdoor
verdwenen de blokkades.
Als een detective
2
,Eerst gebruikte Freud hypnose om onbewuste conflicten boven water te halen, daarna ‘vrije
associatie’ waarbij patiënten in een ontspannen houding, liggend, in een veilige sfeer wordt
aangemoedigd alles te zeggen wat in hen opkomt (hoe onbelangrijk het lijkt). Alles kan
wijzen op onbewuste, onderdrukte gevoelens. Freud geloofde ook dat dromen symbolen
bevatten van onbewuste. Het onbewuste komt naar boven op moment dat geest minder
waakzaam is, als we ontspannen zijn, als we ons laten gaan (ook als we wegdromen).
Vier modellen
In de tijd heeft de psychoanalyse veranderingen ondergaan. De Wolf onderscheidt 4 visies/
modellen die verschillende uitgangspunten hanteren en die tot verschillende therapieën
leiden:
1. Driftmodel: verdrongen problemen uit kindertijd die terug te voeren zijn op seksuele en
agressieve driften (sluit nou aan bij Freud).
2. Objectrelatiemodel: nadruk op eerste relaties in vroege kindertijd en de manier waarop
deze relaties een deel van onszelf zijn geworden, verinnerlijkt zijn.
3. Zelfpsychologisch model: aandacht gaat uit naar tekorten. Deze tekorten uit de
kindertijd leiden tot zwakke identiteit en zwak zelfgevoel.
4. Interactioneel model: legt de nadruk op problematische conflicten tussen mensen (niet
meer innerlijke/intrapsychische conflicten). Er wordt gekeken hoe problematische
interacties verklaard kunnen worden vanuit een diepliggend interactieschema in de
persoon. Schema is ontstaan in de kindertijd. Het raakt de cognitieve (H4) en
systeemtheoretische theorieën (H7).
Het driftmodel es, ego, superego
Het model stelt dat mensen worden voortgedreven door seksuele en agressiedriften.
Seksuele drift (libido) is levensdrift, positieve drift die gericht is op genieten volgens het
lustprincipe (behoeftebevrediging). Als dit niet lukt, ontstaat er spanning. Gaat niet alleen
om seksueel gedrag, maar om alles waarvan je kan genieten en om creatieve expressie.
Agressieve driften is een destructieve drift, gericht op de dood.
Het Es (blinde krachten)
Driften zijn blinde, aangeboren, biologische krachten, Es. Iedereen heeft hetzelfde ‘es’. Bij
de een is het sterker dan de ander. Het ‘es’ bepaalt ons temperament. Bij geboorte worden
we volledig gedreven door driften. Het is een primair proces, de basis van ons leven.
Wanner te vaak moeten blokkeren (niet worden bevredigd in behoefte), raken we
gefrustreerd, ziek of gestoord.
Een baby leert omgaan met uitgestelde behoeftebevrediging. Dit kan baby alleen leren,
wanneer hij ervan verzekerd is dat behoefte op later tijdstip wel wordt bevredigd. Het kind
moet leren ervaren dat er botsingen en grenzen bestaan en dat het emoties die hierdoor
worden opgeroepen, aankan. Ouders moeten baby helpen om te gaan met frustratie door
enerzijds te begrenzen en anderzijds te geven wat hij nodig heeft.
Het Ego (ik)
Een god functionerend mens is in staat zijn behoeftebevrediging uit te stellen, rekening te
houden met de werkelijkheid en met anderen. Hij heeft een bepaald vertrouwen en rust
hierin. Hij kan zoeken naar een goed moment om zich te uiten en ontwikkelt strategieën om
dingen te bereiken die hij wil. Een zwak ego is niet opgewassen tegen de driftmatige
3
, impulsen en kan zich ook moeilijk afstemmen op anderen en de realiteit. Een sterk ego kan
de driftenenergie gebruiken om iets goeds te organiseren op langere termijn i.p.v. een
kortstondige bevrediging op korte termijn.
Verboden en geboden van het Superego
Het superego bevat geboden en verboden die vanuit de omgeving zijn geïnternaliseerd. Het
bevat ook ideaalbeelden over hoe wij zouden moeten zijn. Soms zijn deze ideaalbeelden
onhaalbaar en komen we daardoor in de problemen. Superego zorgt voor bestraffende
maatregelen als we onze driften op een onacceptabele wijze uiten of als we geen rekening
met anderen houden (zoals schuldgevoel, moeheid). Wanneer superego te weinig ruimte
geeft aan ‘es’/driften kan ook ziek maken en raar gedrag gaan vertonen om ‘es’ toch ruimte
te geven. Superego kan ook gebrekkig zijn ontwikkeld; het gewetensvol handelen ontbreekt.
Je kan je dan slecht inleven in beleving en belangen van anderen.
Het es en superego voeren druk uit op het ego. Es wil bevrediging en superego wil aan
allerlei eisen voldoen, dit moet het ego regelen. Er is een permanenten dynamiek in onze
persoonlijkheid waarmee wij moeten omgaan; psychodynamische activiteit.
Ontwikkelingsfasen van es, ego, superego
De dynamiek tussen es, ego en superego ontwikkelt zich in een aantal fase. Freud
onderscheid 5 fasen:
1. Orale fase (babytijd)
Gericht op het ontvangen van bevrediging (van driften) via de mond. Als de baby weinig
ontvang, kan iemand deze babybehoeften blijven domineren. Je hebt dan een
onverzadigbare behoefte/aandacht of je wilt steeds voedsel, snoep, drank of drugs. Je zoekt
een bevrediging en kalmte die nooit komen gaat, door te kort uit vroegere jeugd.
2. Anale fase (peutertijd)
Dit is periode van zindelijkheidstraining. Het kind krijgt een eigen wil en leert zijn ontlasting
onder controle houden. De ‘koppigheidsfase’ waarin het kind een evenwicht moet vinden
tussen de eigen wil en die van de omgeving (ouders). Het ego ontwikkelt zich. Wanneer
ouders te streng zijn of geen regels opstellen, kan kind problemen houden met autoriteiten,
regels, netheid, orde, macht en strijd.
3. Fallische fase (kleutertijd)
Kleuters zijn gefascineerd door geslachtsverschillen en vinden het prettig hun genitaliën aan
te raken. Het oedipuscomplex staat bij Freud centraal. Jongetjes willen met hun moeder
trouwen, hun moeder voor zich alleen hebben en zien vader als rivaal. Als vader reageert
door regels te stellen zonder het kind gevoel te geven dat het niet geliefd is, dan zal de
jongen zich met vader gaan identificeren. De jongen internaliseert de geboden en verboden
van vader. Zo ontstaat het superego en ontwikkelt zich het mannelijk rolgedrag. Jongens
kunnen later in dit gedrag blijven steken wanneer er niet goed op wordt gereageerd in de
kindertijd; vrouwen veroveren zonder te binden of meer vrouwen veroveren dan vader. Ze
zin vader nog steeds als rivaal.
Bij meisjes vindt een soortgelijk proces plaats. Freud geeft aan dat meisjes jaloers zijn op
mannen, door de penis, penisnijd. Zodra meisjes merken dat zij geen penis kunnen krijgen,
proberen zij zoveel mogelijk op moeder te lijken, om vanuit die positie vader alsnog te
4