Hoofdstuk 6 Het beenderstelsel 1
Paragraaf 6.1 Het beenderstelsel 1
Paragraaf 6.2 Beenderen: Vorm en structuur 1
Paragraaf 6.3 Ossificatie en appositie 4
Paragraaf 6.4 Botgroei en -ontwikkeling 6
Paragraaf 6.5 Osteopenie 7
Paragraaf 6.6 De beenderen van het skelet 7
Paragraaf 6.7 Het axiale skelet 8
Paragraaf 6.8 Het skelet van de ledematen 13
Paragraaf 6.9 Indeling van gewrichten 17
Paragraaf 6.10 Synoviale gewrichten 18
Paragraaf 6.11 Verschillende gewrichten 20
Hoofdstuk 6 Het beenderstelsel
Het skelet heeft veel functies, met de belangrijkste functie de ondersteuning van het
lichaamsgewicht. Deze ondersteuning wordt geboden door beenderen; structuren die zo
sterk zijn als gewapend beton, maar aanzienlijk lichter. Beenderen werken samen met
spieren om de lichaamshouding te handhaven en om nauwkeurige, gereguleerde
bewegingen mogelijk te maken. Doordat de spieren aan skeletdelen trekken, kunnen we
dankzij het samentrekken van spieren zitten, staan, wandelen of rennen.
Paragraaf 6.1 Het beenderstelsel
Het beenderstelsel bestaat uit de beenderen van het skelet en het kraakbeen, de
botverbindingen, banden en andere bindweefsels die de beenderen stabiliseren of
verbinden. Dit stelsel heeft vijf primaire functies:
- Ondersteuning. Het beenderstelsel biedt structurele ondersteuning voor het gehele
lichaam.
- Opslag. De calciumzouten van het beenweefsel vormen een waardevolle mineralen
reserve met behulp waarvan de normale concentraties van calcium en fosfaat in de
lichaamsvloeistoffen kunnen worden gehandhaafd. Daarnaast zijn in beenderen
energiereserves opgeslagen in de vorm van vetten in delen met geel beenmerg zijn
gevuld.
- Vorming bloedcellen. Rode bloedcellen, witte bloedcellen en andere onderdelen van
bloed worden in het rode beenmerg gevormd; de inwendige holten van veel
beenderen zijn met rood beenmerg gevuld.
- Bescherming. Veel zachte weefsels en organen zijn omgeven door onderdelen van
het beenderstelsel.
- Beweging. Veel beenderen fungeren als hefbomen waardoor de grootte en de
richting van de krachten die de spieren uitoefenen, worden gewijzigd.
Paragraaf 6.2 Beenderen: Vorm en structuur
Beenweefsel is een steunweefsel dat gespecialiseerde cellen en een matrix bevat. De matrix
bestaat uit extracellulaire eiwitvezels en een grondsubstantie. De kenmerkende structuur
1
,van bindweefsel is het gevolg van de afzetting van calciumzouten in de matrix. Bijna twee
derde van het gewicht van beenweefsel wordt gevormd door calciumfosfaat. Het overige
derde deel bestaat voornamelijk uit collagene vezels; botcellen en andere celtypen vormen
slechts twee procent van het gewicht.
Lange beenderen zijn langer dan breed, terwijl deze afmetingen bij de korte beenderen
ongeveer gelijk is. De platte beenderen, zoals de ossa parietalia van de schedel, de ribben
en de schouderbladen zijn dun en in verhouding breed.
Onregelmatige beenderen hebben een ingewikkelde vormen
die niet gemakkelijk in een andere categorie past.
Een lang bot heeft een centrale schacht of diafyse die een
centraal gelegen mergholte omgeeft. Deze holte bevat
beenmerg, een zicht, vettig weefsel. De verbrede gedeelten
aan beide uiteinden, de zogenoemde epifyse, zijn met
gewrichtskraakbeen bedekt. Elke epifyse van een lang bot is
bij een gewricht met een aangrenzend bot verbonden. De
substantia compacta (compact beenweefsel) is vrij massief,
terwijl de substantia spongiosa eruit ziet als een netwerk
van benige staafjes of balkjes, door holten van elkaar
gescheiden.
Het buitenste oppervlak van het bot is met een periosteum
of buitenste beenvlies bedekt. De vezels van pezen en
gewrichtsbanden zijn verweven met die van het periost.
Pezen verbinden skeletspieren met de beenderen en
ligamenten verbinden de beenderen onderling. Het periost
isoleert het bot van de aangrenzende weefsels, biedt plaats
aan de verbinding met bloedvaten en zenuwen en speelt
een rol bij de groei en het herstel van beenderen. Binnen
het bot bekleedt een uit cellen bestaand endost het
spongieuze been van de mergholte en de andere binnenste
oppervlakken. Het endost is het equivalent van het periost,
aan de zijde van de mergholte. Het endost is actief tijdens
de botgroei en telkens wanneer herstel of hermodellering van bot plaatsvindt.
2
, Bot is een ondersteunend bindweefsel. Histologisch gezien bestaat het periost uit een
vezelige buitenlaag en een uit cellen bestaande binnenste laag. Compacta en spongiosa
bevatten botcellen of osteocyten in kleine groepjes, de zogenoemde lacunen. Lacunen zijn
te vinden tussen dunne laagjes gecalcificeerde matrix die lamellen worden genoemd. KLeine
kanalen, zogenoemde canaliculi, lopen straalsgewijs door de matrix en vormen een
onderlinge verbinding van de lacunen en verbinden deze met nabijgelegen bloedvaten. De
canaliculi bevatten cytoplasma-uitlopers van de botcellen. Voedingsstoffen vanuit het bloed
en afvalstoffen vanuit de botcellen diffunderen door de extracellulaire vloeistof die deze
cellen omgeeft, evenals door de cytoplasma-uitlopers.
Binnen een osteon zijn de botcellen in concentrische lagen rond een centraal kanaal of
kanaal van Havers gelegen; dit kanaal bevat een of meer bloedvaten. De lamellen zijn
cilindervormig, en liggen evenwijdig aan de lange as van het centrale kanaal.
Verbindingskanalen bieden doorgang; hier lopen de bloedvaten doorheen die de centrale
kanalen met die van het periost en de mergholte verbinden. In de spongiosa zijn de lamellen
anders gerangschikt en zijn er geen osteonen. In plaats daarvan vormen de lamellen
staafjes of platen die trabecula worden genoemd. Door veel vertakkingen van de dunne
botbalkjes ontstaat een open netwerk. Canaliculi, die straalsgewijs uitlopen vanaf de lacunen
van spongieus beenweefsel, eindigen aan de uiteinden van de botbalkjes. Daar diffunderen
voedingsstoffen en afvalstoffen tussen het merg en de botcellen. Behalve binnen in de
gewrichtskapsels is het gehele botoppervlak met een laag compact beenweefsel bedekt. In
de kapsels worden de tegenover elkaar gelegen oppervlakken door gewrichtskraakbeen
beschermd. Compact beenweefsel wordt meestal aangetroffen op plaatsen waar de
belasting slechts uit een bepaald aantal richtingen komt. Doordat osteonen evenwijdig liggen
aan de lange as van de schacht, buigt een bot van de ledematen niet door wanneer op een
van beide uiteinden een kracht wordt uitgeoefend. Spongieus beenweefsel wordt
aangetroffen op plaatsen waar beenderen niet zwaar worden belast, of waar de kracht uit
uiteenlopende richtingen afkomstig zijn. Spongieus beenweefsel is ook veel lichter dan
compact beenweefsel. Hierdoor wordt voorkomen dat het skelet te zwaar wordt en kunnen
de beenderen gemakkelijker door de spieren worden bewogen. UIteindelijk verleent het
netwerk van botbalkjes van spongieus beenweefsel stevigheid en bescherming aan de
cellen van het rode beenmerg.
Hoewel botcellen het meest talrijk zijn in beenweefsel, komen ook andere celtypen voor.
Deze cellen, de zogenoemde osteoclasten en osteoblasten, maken deel uit van het endost,
dat de binnenste holten van compact en spongieus beenweefsel bekleedt; deze cellen
komen ook voor in de laag van het periost die uit cellen bestaat. In beenweefsel komen drie
primaire celtypen voor:
- Osteocyten z ijn volwassen botcellen. Ze handhaven de normale botstructuur door de
calciumzouten in de botmatrix rondom zichzelf opnieuw te gebruiken en door bij
herstel te helpen.
- Osteoclasten zijn reusachtige cellen met vijftig of meer celkernen. Zuren en enzymen
die door de osteoclasten worden afgegeven, lossen de botmatrix op en geven de
opgeslagen mineralen af via osteolyse of respiratie.
- Osteoblasten zijn de cellen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van nieuw
beenweefsel, een proces dat ossificatie wordt genoemd. osteoblasten vormen
nieuwe botmatrix en bevorderen de afzetting van calciumzouten in de organische
3