Samenvatting Goederenrecht
Jaar 2
2022-2023
,Week 1
Arresten
• HR 15 november 1991, NJ 1993/316 (Dépex/Curatoren)
• HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478, NJ 1998/97 (Portacabin)
• HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136, BNB 2010/80 (Woonark)
• HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO3644, BNB 2011/83 (Havenkranen)
• HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0813, BNB 2013/248
(Warmtekrachtkoppelingsinstallatie)
Eigendom van onroerende zaken inclusief natrekking en bestanddeelvorming
o Schema goederen
Onroerende zaken
(art. 3:3 lid 1 BW)
Zaken (art. 3:2 BW)
Eigendom (art. 5:1
Roerende zaken (art. BW)
3:3 lid 2 BW)
Erfdienstbaarheid
Relatieve (art. 5:70 BW)
Vorderingen
Goed (art. 3:1 BW) vermogensrechten
Zakelijke rechten
Vermogensrechten Erfpacht (art. 5:85
(art. 3:6 BW) Volledig recht BW)
(eigendom, 5:1 BW)
Absolute
Registergoederen vermogensrechten Opstal (art. 5:101
(art. 3:10 BW) Beperkt recht (art. BW)
3:8 BW)
Vruchtgebruik (art.
3:1201 BW)
Soms zakelijke
Pand (art. 3:227 BW)
rechten
Hypotheek (art.
3:227 BW)
Aanvulling op bovenstaand schema: is een soms-zakelijk recht op een zaak gevestigd,
dan is het een zakelijk recht. Is het op een registergoed gevestigd, dan is het een
registergoed.
o Eigendom van onroerende zaken
De overdracht van onroerende zaken is geregeld in art. 3:84 lid 1 BW. Vereist is:
o Geldige titel
Dit is een geldige rechtsgrond voor de overdracht van de zaak
o Geldige levering
De levering van onroerende zaken gaat krachtens art. 3:89 lid 1 BW via een
notariële akte en inschrijving daarvan in openbare registers.
o Beschikkingsbevoegdheid vervreemder
, De vervreemder van de onroerende zaak (lees: verkoper), moet
beschikkingsbevoegd zijn. De hoofdregel is dat dit de eigenaar is. Er zijn echter
uitzonderingen (zie latere weken).
o Natrekking
Natrekking kent een tweewegenleer. Horizontale natrekking middels art 5:3 jo 3:4 BW
en verticale natrekking middels art. 3:3 lid 1 jo 5:20 lid 1 sub e BW. Uit het arrest
Warmtekrachtkoppelingsinstallatie volgt dat een beroep op beide wegen mogelijk is
(r.o. 3.3.5).
Horizontale natrekking
Allereerst bestaat horizontale natrekking, ook wel bestanddeelvorming, op grond van
art. 3:4 jo 5:3 BW. Uit art. 5:3 BW volgt in het algemeen dat een eigenaar van een zaak,
ook eigenaar is van alle bestanddelen van die zaak. Meer specifiek volgt voor roerende
zaken uit art. 5:14 lid 1 BW dat de eigendom toekomt aan de eigenaar van de
hoofdzaak. Horizontale natrekking kan volgens art. 3:4 BW op twee manieren worden
getoetst:
o Beschadigingscriterium
Uit art. 3:4 lid 2 BW volgt dat een zaak als bestanddeel kan worden beschouwd,
als deze niet kan worden gescheiden van de hoofdzaak zonder schade van
betekenis aan een van de zaken toe te brengen.
o Verkeersopvattingen
Voorts geldt op grond van art. 3:4 lid 1 BW dat een zaak een bestanddeel is van
een hoofdzaak, indien deze volgens verkeersopvattingen als zodanig wordt
aangemerkt. De Hoge Raad gaf een invulling van dit criterium in het arrest
Depex/Curatoren (r.o. 3.7). De hoofdregel die hieruit volgt is het
incompleetheidscriterium: indien de hoofdzaak zonder de andere zaak als
onvoltooid moet worden beschouwd, maakt die zaak bestanddeel uit van de
hoofdzaak volgens verkeersopvattingen. Daarbij is niet van belang welke rol de
zaak vervult in het productieproces (bij fabrieksgebouwen). Voorts geldt dat,
wanneer een gebouw in constructief opzicht specifiek is afgestemd op
apparatuur, daarin een aanwijzing ligt voor het feit dat de apparatuur naar
verkeersopvattingen onderdeel van die zaak uitmaakt.
Verticale natrekking
De tweede manier van natrekking vindt plaats door de grond, op grond van art. 3:3 lid
1 jo 5:20 lid 1 sub e BW.
Uit art. 3:3 lid 1 BW volgt dat de volgende zaken onroerend zijn: de grond, nog niet
gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen en de gebouwen en
werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Hetzij rechtstreeks, hetzij vereniging
met andere gebouwen of werken (dit laatste is het beginsel van indirecte vereniging,
dat deze vorm van natrekking problematisch maakt).
Uit art. 5:20 lid 1 sub e BW volgt dat de eigendom van grond al het bovenstaande
omvat. Dat betekent dat, indien een zaak dus is verenigd met de grond, direct of
indirect, de eigenaar van de grond ook eigenaar is van die zaak.
, In het arrest Portacabin oordeelde de Hoge Raad dat er aan de hand van de volgende
vereisten moet worden afgegaan of er sprake is van een gebouw dat duurzaam met
de grond is verenigd (r.o. 3.3):
o Indien het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse
te blijven. Niet van belang is de technische mogelijkheid om het bouwsel te
verplaatsen (onder a)
o Er moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer/opdrachtgever (onder
b)
o Die bedoeling moet naar buiten kenbaar zin (onder c)
o Verkeersopvattingen vormen geen zelfstandige maatstaf voor het al dan niet
duurzaam verenigd zijn met de grond. Wel kunnen zij bij onzekerheid in
aanmerking worden genomen (onder d)
Natrekking woonboten en kranen
Twee bijzondere arresten waarin het verticale natrekkingsleerstuk wordt toegepast
zijn de arresten Woonark en Havenkranen.
De Hoge Raad oordeelde dat woonarken (drijvende woonboten die aan de bodem zijn
bevestigd met stalen kabels) niet door de bodem worden nagetrokken. Volgens hem
gaat het om een zaak die naar zijn constructie bestemd is om te drijven en dat ook
doet. Daarom is het een schip in de zin van art. 8:1 BW, hetgeen meebrengt dat het
een roerende zaak is (r.o. 4.2). Daarbij was het van belang dat het hof de natrekking
van de woonark had getoetst aan de omgeving van de woonark. Zo kon deze niet in
zijn geheel worden verplaatst door een in de weg liggende brug, was hij gelegen aan
een grondkavel van de belanghebbende in het arrest en had hij een specifieke
aansluiting naar dat grondkavel toe (r.o. 4.4.1). De Hoge Raad acht die motivering
onjuist, omdat er niet specifiek is gekeken naar de naar buiten kenbare bijzonderheden
van de aard en inrichting van de woonark zelf (r.o. 4.4.2).
De Hoge Raad oordeelde dat beweegbare havenkranen juist wél door de grond worden
nagetrokken. Deze havenkranen konden over een paar honderd meter heen en weer
bewegen over daarvoor aangelegde rails. De Hoge Raad schetst in dit arrest het
verschil tussen de hiervoor genoemde woonark en de havenkranen: een woonark staat
niet feitelijk in verbinding met de grond, maar is naar aard en inrichting bestemd om
te drijven. De havenkranen, daarentegen, zijn naar hun constructie bestemd om zich
op grond te bevinden en staan feitelijk voortdurend in verbinding met die grond.
Daarom worden zij (indirect, door verbinding met de rails) nagetrokken door de grond
(r.o. 3.3.4).
Doorkruisingsproblematiek
De bovenstaande tweewegenleer levert de nodige problemen op. Immers, een beroep
op beide wegen is mogelijk, maar deze kunnen tot een compleet andere uitkomst
leiden. Dit heeft als oorzaak dat de toets uit het arrest Dépex/Curatoren veel strenger
is dan die uit het arrest Portacabin.
Van der Linden acht de leer over natrekking in de zin van art. 3:3 lid 1 jo 5:20 sub e BW
(superficies solo cedit) te ruim, omdat deze ook kan worden toegepast op indirecte