IPR Familierecht – profieldeel
Week 1 Huwelijk en echtscheiding
Kennisclip 1: IPR Relatierecht – Huwelijk
Stappenplan (herhaling):
1. Internationale feiten;
2. Kwalificatie;
3. IPR vraag;
4. Bronnen;
5. Toepassingsgebieden;
6. Samenloop;
7. Toepassing van de bron.
Tijdens de kennisclips wordt gebruikgemaakt van een casus, deze casus
blijft elke week hetzelfde. Zie kennisclip minuut 2.36 voor deze casus.
Ten aanzien van het huwelijk doen zich de volgende bronnen voor:
Aangaande een huwelijk spreken we van erkenning. Tenuitvoerlegging
van een huwelijk bestaat niet. Erkenning heeft betrekking op declaratoire
vonnissen of rechtsfeiten, tenuitvoerlegging heeft te maken met
condemnatoire vonnissen of situaties waarin iets wordt opgelegd.
De bevoegdheid van de rechtbank heeft niet zo zeer te maken met
huwelijksrecht, omdat er vaak niet geprocedeerd kan worden over het
huwelijk zelf. Er wordt geprocedeerd over de situatie wanneer het huwelijk
al heeft plaatsgevonden: ontbinden of nietig verklaren.
Ten aanzien van het toepasselijk recht gaan de regels over de vraag welk
recht wordt gebruikt om een huwelijk in Nederland te kunnen sluiten. Kan
gebruik worden gemaakt van andere rechtsstelsels? Etc.
De IPR vraag die in deze het meest speelt is: hoe gaan we om met in het
buitenland gesloten huwelijken? Twee verschillende bronnen: Haags
Huwelijksverdrag 1978 en art. 10:31 t/m 10:34 BW.
Normaalgesproken wordt er eerst gekeken naar de internationale bronnen,
en dan naar de nationale bronnen. In dit geval anders: het Haags
Huwelijksverdrag was voorheen enkel geratificeerd in Nederland,
Nederland heeft de tekst van het verdrag omgezet in een wet: destijds
Wet conflictenrecht huwelijk. Dit zorgde ervoor dat de bepalingen uit het
,Haags Huwelijksverdrag toch rechtskracht verkreeg in Nederland d.m.v.
een aangenomen wet. Echter, tegen de tijd dat de Wet conflictenrecht
huwelijk in werking trad, waren er twee nieuwe verdragsluitende partijen
bij het Haags Huwelijksverdrag, waardoor dit verdrag in werking trad. Nu
had Nederland zowel de Wet conflictenrecht huwelijk als het Haags
Huwelijksverdrag, beide met om en nabij dezelfde tekst. Vervolgens op 1
januari 2012: Boek 10 in werking getreden. Boek 10 is een samenkomst
van alle verschillende Wetten conflictrechten. De tekst met betrekking tot
buitenlandse huwelijken, zoals opgenomen in art. 10:31 BW, stemt in feite
overeen met de tekst van het Haags Huwelijksverdrag.
Als men kijkt in Nederlandse jurisprudentie met betrekking hiertoe: er
wordt niet verwezen naar het Haags Huwelijksverdrag, maar enkel naar de
bepalingen uit Boek 10.
Art. 10:31 BW gaat over de vraag van erkenning van een in het
buitenland gesloten huwelijk in Nederland. Dit is onafhankelijk van
waar het huwelijk heeft plaatsgevonden. Art. 10:31 BW vormt dus de
grondslag voor de bepaling van de geldigheid van de erkenning in alle in
het buitenland gesloten huwelijken. Lid 1 bevat de erkenningsregel, waarin
staat dat een in het buitenland gesloten huwelijk dat geldig is in het land
van de plaats van voltrekking in Nederland als zodanig wordt erkend.
Het kan zo zijn dat een huwelijk in het buitenland, dat daar geldig is
volgens de voorschriften, uiteindelijk in Nederland niet kan worden
erkend / erkenning dient te worden onthouden. Dit kan plaatsvinden
via art. 10:32 BW: er is dan strijdigheid met de openbare orde. Kan
spelen op verschillende gebieden: polygamie, gedwongen huwelijk, etc.
(zie voorwaarden art. 10:32 BW). Een onthouding van een erkenning
betekent echter niet dat het huwelijk nietig is. Het huwelijk is geldig
tot stand gekomen in het buitenland, maar hier wordt niet erkend, partijen
zijn hier dus ongehuwd.
Kennisclip 2: IPR Relatierecht – Echtscheiding, bevoegdheid
In het geval dat een huwelijk in Nederland erkend kan worden, rijst de
volgende vraag: kan betrokken partij het verzoek tot echtscheiding in
Nederland indienen (deze vraag wordt behandeld in deze kennisclip)? En
zo ja, welk recht is van toepassing (deze vraag wordt behandeld in
kennisclip 3)?
De bronnen die zich voordoen bij het verzoek tot echtscheiding zijn:
,In deze kennisclip wordt stilgestaan bij de internationale bevoegdheid:
Brussel II-bis Vo, Brussel II-ter Vo en art. 1-14 Rv.
De Brussel II-bis Vo is een herziening van de Brussel II Vo. De Brussel II
Vo was voor een korte periode van kracht in de EU. De Brussel II Vo was
vanaf 2001 in werking getreden binnen de EU. Al snel na de
inwerkingtreding kwamen problemen naar voren m.b.t. de gezagsregeling,
omdat die op dat moment was beperkt voor kinderen geboren binnen een
huwelijk. De verordening werd herzien, waardoor de Brussel II-bis Vo
ontstond (in 2005 in werking getreden binnen EU). De verordening zou
binnen 5 jaar worden herzien, maar dit heeft niet plaatsgevonden, de
herziening heeft pas in de laatste jaren plaatsgevonden en heeft geleid tot
de Brussel II-ter Vo (sinds 1 augustus 2022 van kracht binnen de EU). De
Brussel II-ter Vo dient ter vervanging van de Brussel II-bis VO.
Op het gebied van het echtscheidingsrecht bestaat er nauwelijks verschil
tussen de twee verschillende instrumenten. Voor wat betreft het
gezagsrecht treden er wel verschillen in, zeker op het gebied van
erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen.
In het kader van dit vak: vooral aandacht aan de Brussel II-ter Vo,
aangezien dit het instrument is dat sinds 2022 van kracht is binnen EU.
Internationale bevoegdheid van de rechter t.a.v. verzoeken tot
echtscheiding: Brussel II-ter Vo.
Voordat een bron toegepast kan worden, dient eerst vastgesteld te worden
dat de bron van toepassing is: materieel toepassingsgebied, formeel
toepassingsgebied, temporeel toepassingsgebied.
T.a.v. Brussel II-ter Vo:
- Materieel toepassingsgebied: art. 1 lid 1 sub a.
Verzoeken tot echtscheiding, verzoeken tot scheiding van tafel en
bed, verzoeken tot de nietigverklaring van een huwelijk (dus Vo
heeft betrekking op huwelijken, niet op geregistreerde
partnerschappen!);
- Formeel toepassingsgebied: art. 6.
Verweerder moet in beginsel een onderdaan zijn van een lidstaat of
een gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben.
Deze bepaling werd nader uitgelegd in HvJ Sundelind Lopez. Deze
uitspraak is vervolgens geconsolideerd in art. 6. Waar dit op neer
komt is dat vastgesteld moet worden of er een rechter binnen de EU
bevoegdheid zou kunnen ontlenen a.d.h.v. de bevoegdheidsregels
van de Brussel II-ter Vo. Indien een rechter bevoegdheid zou kunnen
ontlenen dan is de Brussel II-ter Vo van toepassing. Het formeel
toepassingsgebied is dus gelijkgesteld aan de werking van de
bevoegdheidsregels: is er een rechter bevoegd o.g.v. de Vo, dan is
het instrument formeel van toepassing, is er geen rechter bevoegd,
dan is de Vo niet van toepassing.
In het geval dat er geen rechter bevoegdheid zou kunnen ontlenen
aan Brussel II-ter Vo, dan wordt teruggevallen op de commune
, bevoegdheidsregels in art. 1-14 Rv. In Nederland is de bevoegdheid
van de rechter grotendeels gelijkgesteld aan de Brussel II-ter Vo. Art.
4 lid 1 Rv geeft aan dat in de gevallen dat de Brussel II-ter Vo niet
van toepassing is, dat geen bevoegdheid kan worden ontleend o.b.v.
rv. Art. 9 is ook van toepassing: o.g.v. sub b is de Nederlandse
rechter ook bevoegd t.a.v. een verzoek tot echtscheiding indien een
procedure onmogelijk is in het buitenland. Zie ook art. 9 sub c.
- Temporeel toepassingsgebied: art. 100.
Procedures ingesteld na 1 augustus 2022, daarvoor Brussel II-bis Vo.
Als de Brussel II-bis Vo of Brussel II-ter Vo van toepassing is, moet
vastgesteld worden of aan de voorwaarden van de verordening is voldaan.
Wat zijn de mogelijkheden om een bevoegde rechter te vinden in het
kader van de Brussel II-ter Vo?: grondslagen in art. 3 Brussel II-ter. Er
worden twee verschillende aanknopingspunten gebruikt: 1) de gewone
verblijfplaats van de partijen en 2) de nationaliteit van de partijen.
Art. 3 Brussel II-ter Vo:
Sub a heeft betrekking op de verschillende grondslagen die betrekking
hebben op de gewone verblijfplaats van partijen:
i. Gewone verblijfplaats beide echtgenoten;
ii. Gewone verblijfplaats beide echtgenoten, indien één daar nog
verblijft;
iii. Gewone verblijfplaats verweerder;
iv. Gewone verblijfplaats van één van de echtgenoten;
v. Gewone verblijfplaats van de verzoeker (uitzondering);
vi. Gewone verblijfplaats van de verzoeker (uitzondering).
Sub b heeft betrekking op de grondslag die betrekking heeft op de
nationaliteit van partijen: waarvan beide echtgenoten de nationaliteit
bezitten. HvJ Hadadi: in het kader van de toepassing van art. 3 sub b hoeft
geen rekening te worden gehouden met een dubbele nationaliteit.
Artikel 3 wijst enkel de internationale bevoegdheid aan, niet de relatieve
bevoegdheid. De relatieve bevoegdheid zal nog steeds behandeld worden
a.d.h.v. art. 262-270 Rv.
De bepalingen hiervoor zouden kunnen leiden tot dat meerdere rechters
bevoegd zijn. Er kunnen meer rechters bevoegd zijn, wat leidt tot
litispendentie-probleem: als procedures in twee verschillende landen
tegelijkertijd worden gestart, moet vastgesteld worden in welk land de
procedure plaats dient te vinden aan de hand van art. 20 jo. art. 17
Brussel II-ter Vo. Waar de procedure als eerste wordt ingediend, gaat de
procedure als eerst verder om vast te stellen of die rechter bevoegd is, als
de rechter vaststelt dat die bevoegd is, dient de tweede aangezochte
rechter zich onbevoegd te verklaren en partijen te verwijzen naar de eerst
aangezochte rechter.
Er is geen mogelijkheid tot forumkeuze o.g.v. art. 3 Brussel II-ter Vo.
Kennisclip 3: IPR Relatierecht – Echtscheiding, toepasselijk recht