Complete samenvatting over alle behandelde stof in de 2e periode van het 1e leerjaar van Voedingsleer. Succes met leren! Ik heb meer samenvattingen van de opleiding op mijn profiel staan, misschien kunnen die je nog helpen bij de andere vakken! Ik heb ook nog voordelige bundels met alle samenvatti...
DE DIO KAN:
1. de absorptie en transport in het lichaam van respectievelijk eiwit, koolhydraten en vet beschrijven.
2. de anabole en katabole stofwisseling van respectievelijk eiwit, koolhydraten en vet uitleggen en de
anatomische plaats (weefsel of orgaan) van deze stofwisselingsprocessen beschrijven.
BRONNEN
Understanding Nutrition:
Paragraaf 4.2, 4.3
Paragraaf 5.3 en pagina 150
Paragraaf 6.2, 6.3
Paragraaf 7.1, 7.2, 7.3
Anatomie en Fysiologie in de gezondheid en ziekte:
Cel
Vertering Absorptie Transport
(opslag/energie)
Hoge concentraties van moleculen verplaatsen zich in vloeistoffen/gassen in het lichaam naar waar de
concentratie laag is. Tussen die twee gebieden is een concentratiegradiënt. Stoffen verplaatsen in dit geval met
de concentratiegradiënt mee, daar is geen energie voor nodig dus het is een passief proces. In het lichaam
bewegen stoffen ook tegen de gradiënt in. Daarvoor is energie, meestal ATP, nodig = actief proces. Dit gebeurt
op twee manieren: diffusie (evenredige verspreiding van moleculen over beschikbare ruimte) of osmose
(verspreiding van enkel water door een membraan, andere moleculen blijven op de plek).
1.1.1 KOOLHYDRATEN
Absorptie: een klein deel van glucose kan in de mond worden opgenomen, de rest in de dunne darm. Vezels
worden niet geabsorbeerd; ze helpen met de doorgang van voedsel en vertragen de opname van glucose en
leveren daarbij weinig tot geen energie.
Transport: glucose en galactose komen de dunne darm binnen door actief transport. Fructose door diffusie
(vorm van passief transport). Bloed van de dunne darm gaat via bloedvaten naar de poortader, en dan door
naar de lever. Daar wordt glucose naar de cellen gestuurd die energie nodig hebben, fructose en galactose
worden eerst omgezet in glucose. Het te veel aan glucose wordt omgezet in glycogeen door insuline, en
opgeslagen in de lever. Bij een tekort wordt glycogeen omgezet naar glucose door glucagon. Vezels gaan van de
dunne darm naar de dikke darm. Bacteriële enzymen verteren sommige vezels om korte vetzuurketens en gas
te maken. De vezels houden water vast, regelen darmactiviteit en hechten zich aan substanties als gal,
cholesterol en sommige mineralen, waardoor deze ook uitgescheden worden.
Belangrijke begrippen:
Ketonlichamen: zure verbindingen die door de lever worden gemaakt uit vet wanneer er niet genoeg
koolhydraten beschikbaar zijn.
Ketose: een ongewenste hoge concentratie ketonlichamen in het bloed en urine, verstoort het
lichaam’ s zuur-base evenwicht.
Epinefrine: een hormoon van de bijnier dat de stressreactie vormt; voorheen genaamd adrenaline.
Wanneer toegediend door injectie, werkt epinefrine anafylactische shock tegen door de luchtwegen te
openen en de hartslag en bloeddruk te handhaven.
Glycemische respons: de mate waarin een voedingsmiddel de bloedglucoseconcentratie verhoogt en
een insulinerespons opwekt.
Glycemische index: een methode om voedingsmiddelen te classificeren op basis van hun potentieel
om de bloedglucose te verhogen.
1.1.2 VETTEN
Absorptie: dunne darm. Glycerol en korte tot medium vetzuurketens kunnen meteen in de bloedbaan worden
opgenomen. De grote vetzuurketens en monoglyceriden worden met gal geëmulgeerd waardoor micellen
ontstaan. De micellen diffunderen in de darmcellen, waar monoglyceriden en vetzuren met lange ketens
worden samengevoegd tot nieuwe triglyceriden.
, Transport: binnen de darmcellen worden de nieuw gemaakt trilglyceriden en andere lipiden (cholesterol en
fosfolipiden) verpakt met eiwit in transportvoertuigen bekend als chylomicronen (wateroplosbaar). Deze gaan
door de lymfen tot het punt bij de schouder waar lymfe overgaat in bloed (thoracale kanaal en ductus
thoracius). Vanuit het bloed nemen de cellen in het lichaam (spieren of vetcellen) lipiden op uit de
chylomicronen. De chylomicronen worden zo kleiner. Deze restjes worden door de lever opgenomen. De
levercellen zetten dit om in twee vormen (hersenen en het CZS halen geen energie uit vet):
- VLDL: brengt opnieuw lipiden naar de lichaamscellen. Als de cellen lipiden van de VLDL verwijderen,
vormt het een kleinere LDL. LDL lever opnieuw lipiden of gaat terug naar de lever.
- HDL: neemt overgebleven cholesterol op van de lichaamscellen.
Belangrijke begrippen:
Chylomicronen: de klasse van lipoproteïnen die lipiden van de darmcellen naar de rest van het
lichaam transporteren.
VLDL (very low density lipoproteïn): het type lipoproteïne dat voornamelijk door levercellen wordt
gemaakt om lipiden naar verschillende weefsels in het lichaam te transporteren; voornamelijk
samengesteld uit triglyceriden.
LDL (low density lipoproteïn): het type lipoproteïne afgeleid van VLDL als triglyceriden worden
verwijderd en afgebroken; voornamelijk samengesteld uit cholesterol.
HDL (high density lipoproteïn): het type lipoproteïne dat cholesterol uit de cellen terugvoert naar de
lever; voornamelijk samengesteld uit eiwitten.
Lipoproteïne lipase: een enzym dat de triglyceriden die in de bloedbaan voorbijgaan hydrolyseert en
hun delen in de cellen stuurt, waar ze kunnen worden gemetaboliseerd voor energie of opnieuw
kunnen worden samengebracht voor opslag (vet als vet opslaan).
Hormoon-sensitieve lipase: een enzym in vetcellen dat reageert op de behoefte van het lichaam aan
brandstof door triglyceriden te hydroliseren, zodat hun delen (glycerol en vetzuren) ontsnappen in de
algemene spijsvertering en zo beschikbaar komen voor andere cellen voor brandstof. De signalen
waarop dit enzym reageert omvatten epinefrine en glucagon, tegenovergestelde van insuline (vet
gebruiken als energie).
1.1.3 EIWITTEN
Absorptie: specifieke vervoerders transporteren aminozuren (en sommige tri- en dipeptiden) in de darmcellen.
Eenmaal in de darmcellen kunnen aminozuren gebruikt worden voor energie of om benodigde verbindingen te
synthetiseren.
Transport: Aminozuren die niet worden gebruikt door de darmcellen worden door het celmembraan
getransporteerd naar de omringende vloeistof waar ze de haarvaten binnendringen op weg naar de lever (via
het bloed). De lever kan niet essentiële eiwitten aanmaken door transaminatie.
Belangrijke begrippen:
Transcriptie: het proces van mRNA wordt gemaakt van een template van DNA.
Translatie: het proces van mRNA dat de volgorde van aminozuren en de synthese van eiwitten stuurt.
Genexpressie: het proces waarbij een cel de genetische code omzet in RNA en eiwit.
Vochtbalans: onderhoud van de juiste soorten en hoeveelheden vloeistof in elk compartiment van de
lichaamsvloeistoffen.
Zuren: verbindingen die waterstofionen afgeven in een oplossing.
Basen: verbindingen die waterstofionen in een oplossing accepteren.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ingevanmoorsel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.