Hans Knippenberg & Ben de Pater De eenwording van Nederland
Hoofdstuk 1: Het krachtveld van de eenwording
De Fransman Henry Havard, schreef veel lovende woorden over de rijkdom en welvaart van het
Hollandse en Fries-Groningse platteland. Hij constateerde dat steeds meer plattelanders niet aan een
bepaalde streek gebonden kleding gingen dragen. Het verdwijnen van de kledendrachten is tekenend
voor het proces van eenwording. Relatieve autonomie en isolement maken plaats voor
afhankelijkheid en communicatie. Een wording is dus een proces van sociaal-ruimtelijke integratie:
gebieden en gemeenschappen gaan meer dan voorheen samenhangen. Ze is ook een proces van
schaalvergroting: functies, voorheen vervuld door de lokale of regionale samenleving, worden
overgedragen aan hogere niveaus.
Een gestructureerd veranderingsproces, steeds meer functies, armen zorg, onderwijs,
belastingheffing worden aan de gemeenschap onttrokken en overgeheveld aan hogere niveaus,
regionaal nationaal etc.
Modernisering en sociale mobilisering
Integratie en schaalvergroting maken deel uit van het algemene proces van modernisering van een
samenleving. Het deel van de bevolking dat is opgenomen in het moderniseringsproces, word door
Karl Deutsch aangeduid als het sociaal gemobiliseerde deel. Er zijn verschillende indicatoren om te
kijken hoe groot het aandeel van de sociaal gemobiliseerde bevolking in de totale bevolking is. 12
indicatoren: -in steden woont; -niet leeft van landbouw, bosbouw of visserij; -tenminste een keer per
week een krant leest; - rechtstreeks belasting betaalt aan de centrale overheid; - militaire diensplicht
moet vervullen; - tenminste vier jaar naar school is gegaan, dus alfabeet is; - tenminste een keer per
maand een markt bezoekt; - tenminste een keer per maand een brief ontvangt; - naar de radio
luistert of naar de film gaat; - geregistreerd is in kiesregisters; - verzekeringen heeft afgesloten; -
werkt tegen geldelijke beloning in bedrijven met tenminste vijf werknemers.
Wie aan meer dan drie van de twaalf criteria voldoet kan gerekend worden tot de sociaal
gemobiliseerde.
Een schematisering in vier dimensies
De Bataafse revolutie maakte als uitloper van de Franse een einde aan de federaal georganiseerde
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden Zo kwam er (formeel) een eind aan het gewestelijke
particularisme, aan het onderscheid tussen de ‘Zeven’ en de Generaliteitslanden en aan de
achterstelling van de rooms-katholieken. Er is sprake van vier groepen van deelprocessen en
condities die sterk verweven zijn, maar er kan wel onderscheid worden gemaakt.
1. Infrastructurele integratie is de toenemende verbondenheid en bereikbaarheid van de
verschillende delen van de Nederlanden, gevolg van de aanleg van transport- en
telegraafverbindingen. Ze vormen de materiele voorwaarde voor de 3 andere groepen.
2. Economische integratie en schaalvergroting betekend onder meer de expansie van markten. Deze
gaan van regionale naar nationale en zelf internationale markten. De omzet per vestiging stijft, maar
het aantal vestigingen dalen.
3. Politieke integratie en schaalvergroting uiten zich vooral in een toenemend belang van de
nationale overheid ten koste van lokale overheden en elites. Er ontstaat een proces van wederzijdse
doordring van staat en maatschappij, er ontstaat zoiets als de ‘maatschappelijke staat’. Staat en natie
gaan meer en meer samenvallen. Nationale symbolen krijgen (meer) emotionele betekenissen.
4. Sociaal-culturele integratie en schaalvergroting. De participatie in de Nederlandse cultuur leidt tot
erosie van plaatselijke en regionale culturen. Culturele homogenisering is in velerlei opzicht het
gevolg. Tot de cultuur rekenen we ook de mentaliteit van mensen, om mentale schaalvergroting. Bij
wie, waar en wanneer ontstond het gevoel Nederlander te zijn.
,Belangrijk om te weten is dat niet alle ontwikkelingen dezelfde richting in gingen, er doen zich ook
tegenkrachten voor in de vorm van segmentering en segregatie een goed voorbeeld is de verzuiling.
De aanhang van de zuilen zijn ruimtelijk ongelijk verdeeld. Dus de verschillen hebben ook keen
regionale dimensie. Integratie hoeft dus niet hand in hand te gaan met homogenisering. De relatie
tussen integratie en homogenisering is afhankelijk van het ruimtelijke schaalniveau.
Het begrip lokale of regionale samenleving dient eveneens genuanceerd te worden. Men dacht
voorheen dat gemeenschappelijk belang, eendracht en onderlinge hulp, ongeacht rang of stand zou
overheersen. De onderkenning van een rigide sociale gelaagdheid met conflicten tussen rijk en arm,
bezitters en bezitslozen, is van recenter datum. Aannemend dat de elite groep en ook de armsten
van een lokale samenleving geografisch mobieler waren dan de middengroepen, kan van ruimtelijke
isolement van de territoriale groep nauwelijks gesproken worden.
Als laatste moet men weten dan modernisering niet noodzakelijkerwijs volgt op tradities en
onveranderlijkheid. Het tempo der veranderingen was in de vroege negentiende eeuw traag. Mensen
konden echter het gevoel hebben in een dynamische moderne tijd te leven.
,Hans Knippenberg & Ben de Pater De eenwording van Nederland
Hoofdstuk 2: een archipel van gebieden en samenlevingen
Het begin noch einde van de eenwording valt in de periode 1800 – 1980. Integratie en
schaalvergroting vindt buiten de landgrenzen plaats en de opname van Nederland in de Europese en
mondiale constellaties is onderwerp van de laatste etappe.
Het begin valt ook niet samen met het jaartal 1800, al eerder was bijv. de samenhang tussen
plaatselijke grondstoffen en bouwmaterialen voor boerderijen minder sterk geworden.
Nemen we de marktgerichtheid van de landbouw als maatstaf voor de integratie dan mag
Nederland in zijn totaliteit bij het aanbreken van de negentiende eeuw niet als een mozaïek van
relatief gesloten regio’s worden beschouwd. Maar het was ook geen systeem van onderling intensief
op elkaar betrokken gebieden en plaatsen.
De Franse tijd is in menig opzicht voor Nederland het begin van een nieuwe tijd geworden.
De komst van de Franse bezegelde de ondergang van de federatieve staatsinrichting van de
Republiek. En bij hun vertrek lieten zij de fundamenten van een moderne eenheidsstaat achter. De
uiterst gedecentraliseerde bestuurlijke inrichting van de oude Republiek (in grote lijnen) in 3 niveaus:
1. De steden en op het platteland een veelheid aan territoria. 2. De gewesten. 3. De Unie.
Het intergewestelijke handelsverkeer verliep moeizaam. De gewestelijke grenzen waren voor de
binnenlandse circulatie der goederen even zovele tolbarrières; de Generaliteitslanden werden zelfs
als buitenland beschouwd, zodat men in het verkeer daarmee in- en uitgaande rechten moest
betalen. [Zie bestuur, wanneer nodig, van de Republiek in het boek]
In de Franse tijd zetten de unitariërs met Franse steun de federalisten buiten spel. Zij
moesten spoedig het veld ruimen voor de moderaten, die ook voorstanders waren van een één en
ondeelbaar Nederland. Het stadsburgerschap werd ingeruild voor het staatsburgerschap,
gewestelijke en stedelijke vrijheid werd ingewisseld voor een ondergeschikte positie in een
hiërarchisch ingericht en centraal geleid staatsbestel. Een scala van besluiten en regels droeg tot de
eenheid bij: Brabant en Drenthe als twee volwaardige provincies toegevoegd (de andere
Generaliteitslanden werden aan Frankrijk afgestaan), de schulden van de gewesten werd één
nationale schuld, eenheid in belastingstelsel, nationale wetgeving, één op Franse leest geschroeide
post en invoering van het decimale stelsel van munten, maten en gewichten.
Zo werd in de jaren rond 1800 de staatkundige eenheid gerealiseerd, een eenheid die nadien verder
is uitgebouwd. De voornaamste beproeving was de afsplitsing van België. (Boven moerdijk een golf
van vaderlandslievende gevoelens. In de voormalige Generaliteitslanden was de reactie heel anders).
De afscheiding van België makte een verkenning mogelijk van de mate waarin Nederland in de pre-
industriële tijd reeds één natie vormde.
Natievorming en de voormalige Generaliteitslanden
Staat en staatsvorming zijn noties waarvoor indicatoren gemakkelijker te vinden zijn dan voor een
natie. De eenheid in staatkundig opzicht van een gebied wordt vastgelegd in precies te dateren wet-
en regelgeving. Daarentegen is natievorming een proces van emotionele eenwording van voorheen
gescheiden territoriale groepen.
[De historicus Geyl beoogde dat taalgemeenschap en georganiseerde eenheid voldoende
voorwaarden waren om tot de vorming van een natie en staat te komen]
Na de scheuring van Noord en Zuid (tijdens de tachtigjarige oorlog) verdween het Grootnederlands
en ontstond een Noordnederlands nationaliteitsgevoel, dankzij de roemrijke Gouden Eeuw (met
‘ware vaderlanders’) en het protestantisme (dat zich superieur waande aan het katholicisme).
Het begin van de Noordnederlandse natie wordt geplaats in de tijd van Willem van Oranje. Deze
natievorming is het product van twee tegengestelde ontwikkelingen: enerzijds mentale
schaalverkleining van Groot- naar Noordnederland (Geyl) en anderzijds mentale schaalvergroting, er
, ontstond boven de plaatselijke mensentypen, lokale verscheidenheid, de eenheid van de
Nederlandse volksgeest (Van Schelden). Van een echte eenheid is er echter nog geen sprake.
Geyl concludeert dat binnen de Republiek en het late Koninkrijk de onderlinge verschillen tussen het
westen en oosten geleidelijk afgezwakt waren en soms zelfs geheel verdwenen waren. De verschillen
tussen Noord en Zuid groeiden echter, omdat zij afzonderlijke staten waren en historisch gescheiden
wegen volgden.
De historicus Gerreston, die net als Geyl voor het herstel van een Grootnederlandse traditie was, had
nog een ander ideaal: de emancipatie van ‘Midden-Nederland’ (de voormalige Generaliteitslanden
Limburg, Brabant en de Vlaams sprekende gebieden). Het ging hem om Midden-Nederland en zijn
ongelijke machtspositie tot Holland. Voortdurend hebben Limburg en Brabant zich moeten verweren
tegen Holland dat met zijn ‘uitgeput protestantisme en onuitputtelijke pedanterie’’ deze gewesten
probeerde te hollandiseren. Zij zochten bij verweer steun bij Vlaanderen, het Belgische deel van
Midden-Nederland. De staatsgrens scheidde wat van nature bij elkaar hoort: Midden-Nederland was
‘naar diepste aard en wezen homogeen’. En dat wezen was katholiek, diets en antirevolutionair:
één volk, één taal, één god.
Noord-Brabant
De eeuwenlange achterstelling van de voormalige Generaliteitslanden werkte ook na de stichting van
het Koninkrijk in 1815 door. Formeel functioneerde Nederland als een eenheidsstaat, met Brabant en
Limburg als volwaardige provincies en met vrijheid van godsdienst. In praktijk bleef echter
ongelijkheid bestaan. Op het gebied van school (goedkeuring overheid om een school met eigen
signatuur op te richten & de openbare scholen hadden een ‘protestants-rationalistisch’ karakter).
Een ander grief was dat hogere ambtelijke functies ongelijk werden verdeeld over katholieken en
protestanten. In Brabant waar 90% katholiek was, waren er 4 katholieke en wel 7 protestantse
schoolopzieners. En zonder hun toestemming en medewerking kon er geen school worden opgericht.
Vanuit dit perspectief is de onzekerheid over de positie en houding van Noord-Brabant en Limburg
tijdens de Belgische opstand en afscheiding heel belangrijk. Er bestond in het noorden de vrees dat
zij wel eens de zijde van de opstandelingen zouden kiezen.
Het wantrouwen van de Hollanders was gemengd met superioriteitsgevoelens. Brabant werd
gezien (door de protestantse stedelijke elite van Holland) als een achterlijk land met arme, primitieve
keuterboeren, analfabeet en nog paaps bovendien. Meer dan ook lijkt het overdadige katholicisme
de verwondering op te roepen. Eveneens werd een gebrek aan vaderlandsliefde opgemerkt (door
sommige wel als begrijpelijk gezien gelet op de geschiedenis van Noord-Brabant als wingewest).
Vooral de eerste maanden na de opstand werden de Noord-Brabanders (1830) niet vertrouwd. Het
ontbrak (Costerus) aan ‘edele geestkracht en ontwikkeling van vaderlandsliefde’, mede door de
‘geestverdoende invloed’ van de katholieke godsdienst. Er was veel onverschilligheid en een
‘ingekankerde haat tegen de Hollander’.
Het ontbreken van een emotionele binding met Nederland betekende niet dat de Brabander
sympathie koesterden voor de Belgische zaak. De bovenregionale institutie die nog de meeste
betrokkenheid opriep (afdwong) bij de bevolking was de kerk. De staat werd geïdentificeerd met
‘bovenmoerdijks’ en vooral met Holland, dat stond voor rijkdom, arrogantie, superioriteitswaan en
protestantisme. De houding van de Noord-Brabanders valt te omschrijven als a-politiek: als
gekenmerkt door de afwezigheid van een bewuste politieke keuze voor hetzij Den Haag, hetzij
Brussel. De desertie (in de steek laten) van de Brabantse militairen kan niet gezien worden als een
bewuste keuze voor België. De chaos en ontreddering in het Nederlandse leger noodden als ware tot
het verlaten van het leger. De verhoudingsgewijs succesvolle Tiendaagse Veldtocht bracht Brabant
weer dichter bij het Noordnederlandse kamp: het besef groeide dat het gewest met het noorden
verder moest.
Zeeuws-Vlaanderen
Ook in Zeeuws-Vlaanderen was de desertie hoog. Desertie kwam vooral voor in de katholieke
gemeentes. Van de bevolking was in 1830 55% katholiek. Sociaal, economisch en politiek was zijn