Inleiding staats- en bestuursrecht
Tentamenstof
Week 1
/ In grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische rechtsstaat beschrijven.
De invloed van de vorst wordt door het ontstane gewoonterecht, ruilrelatie tussen leenheer en
leenman, aanzienlijk beperkt en moet daarbij nog eens gedeeld worden met anderen.
Als gevolg van de hervorming en verschillende godsdienstoorlogen uit de 16e eeuw, werd de macht
van de vorst steeds verder uitgebreid. Zijn hoofddoel is het waarborgen van een vreedzame politieke
ordening. Het gaat niet om het beschermen van religie maar met name om het creëren van een
vreedzame samenleving.
Hiermee veranderd gewoonterecht/natuurrecht in het positieve recht. Zonder wettelijk vastgelegde
geschriften wordt het voor een vorst onmogelijk zijn volk te leiden. Dit kan alleen als hij beschikt over
een verregaande bevoegdheid tot wetgeving.
Genoemde ontwikkelingen leidde oa. tot een maatschappelijk contract. Locke stelt dat de individu
een van nature vrij en ongebonden persoon is maar dat conflicten zouden escaleren zonder
overkoepelend orgaan dat dit individu in toom kan houden. De staat neemt deze rol op zich. Aan haar
staat men een deel van hun vrijheid af, in ruilen voor bescherming en rust. Voldoet de staat hier niet
aan, dan zijn deze individuen vrij zich niet meer te gehoorzamen en ontstaat een recht op opstand.
In de rechtsstaat wordt de grondslag van statelijke gezag in het recht gelegd en wordt de uitoefening
van dit gezag in al zijn verschijningsvormen onder de heerschappij van het recht geplaatst.
Staatsgezag is principieel afhankelijk van het recht, het moet berusten op rechtsregels. Macht is
zodanig een bevoegdheid welke alleen legitiem is als deze op recht berust.
positief recht: recht dat is vastgelegd in geschreven rechtsregels, dat op een bepaald tijdstip en op
een bepaalde plaats geldt.
wetgever: een representatief orgaan waardoor de bevolking vertegenwoordigd wordt waarbij het in
Nederland gaat om een samenwerkend verband van parlement en regering, de formele wetgever.
materiële wetgever: schepper van de algemene regels.
Wetten moeten uit algemene regels bestaan, waarbij de algemeenheid een waarborg vormt voor de
onderlinge gelijkheid van alle burgers. Doordat wetten algemeen bekend worden gemaakt, wordt de
rechtszekerheid gewaarborgd.
hoger recht: rechtsregels die bepalend zijn voor het handelen van de wetgever, vaak in de vorm van
een grondwet, ook wel een formele constitutie.
materiële constitutie: het geheel aan normen, geschreven én ongeschreven, dat de grondslagen van
het staatsbevel omvat. Deze normeert de onderlinge verhoudingen van de staatsorganen, geeft
daarbij de grenzen van hun bevoegdheden en de controlemechanismen die ertoe moeten dienen die
grenzen te waarborgen.
constitutie: het geheel van regels dat de grondslagen van het staatsbestel bevat.
,/ De beginselen van de democratische rechtsstaat in een casus of in de actualiteit herkennen en
uitleggen op welke wijze deze beginselen een rol spelen.
Legaliteitsbeginsel
Vrijheid van de individu is de hoofdregel, de beperking ervan is de uitzondering. Eventuele
beperkingen dienen nauwkeurig omschreven te worden, hierbij is positivering van toepassen, het
vastleggen van de beperking in wetgeving. Overheidsoptreden waarbij burgers worden beperkt in
hun vrijheid moet op een wettelijke grondslag berusten.
Machtsverdeling
De mens zou zich van nature laten leiden door subjectieve opvattingen waarmee het noodzakelijk is
dat er een objectieve instantie bestaat die volgens de wet kan handelen en deze op onpartijdige wijze
toepast. Om te voorkomen dat deze instantie, bestaande uit individuen, onterecht handelt, zou de
macht wat betreft wetgeving, bestuur en rechtspraak gespreid moeten worden over verschillende
organen. Alle drie de machten zijn op twee wijze gebonden aan de wet welke de grondslag van de
macht van het bestuur vormt. Met name de checks and balances, de wederzijdse controle en het in
evenwicht houden van de instantie, staat centraal bij de spreiding.
Grondrechten
De staat heeft een dienende rol voor de burger wat betekent dat het hoogste goed, vrijheid van de
burger, gewaarborgd moet worden. De overheid dient zich hierbij als neutrale partij op te stellen,
dient zich niet te bemoeien met het individuele geweten en dient zich te houden aan de grondwet,
de rechten van de individuele mens die berusten op vrijheid en gelijkheid.
Rechterlijke controle
De eis in kwestie is enerzijds een uitvloeisel van de machtenscheiding, anderzijds het belangrijkste
mechanisme om toe te zien op naleving van de andere twee principes. Er dient een neutrale partij te
zijn die aan de hand van de wet conflicten ed. kan beslissen. De burger dient toegang te hebben tot
de onafhankelijke rechter ter toetsing van de rechtmatigheid van elk overheidsoptreden waardoor hij
in zijn belangen wordt getroffen. Net als ministeriële verantwoordelijkheid zorgt rechterlijke toetsing
er in belangrijke mate voor dat bestuur verantwoording moet afleggen voor het eigen handelen.
Als er voldaan is aan bovengenoemde eisen EN er is sprake van een democratisch gekozen regering,
dan spreekt men van een democratische rechtsstaat. Deze staat wordt geacht de liberale
vrijheidsrechten te beschermen maar heeft anderzijds ook een verzorgende rol voor zwakkere en
minderheden. Sociaal zwakkeren worden geholpen aan basisbehoeften en rechten door middel van
beschermende, stimulerende en herverdelende maatregelen. Een staat die aan beide voldoet, wordt
ook wel een sociale rechtsstaat genoemd.
/ Het staatsrecht en het bestuursrecht situeren in het Nederlandse rechtssysteem.
Het staatsrecht beschrijft de organisatie van de staat in al zijn geledingen, zoals de wetgevende, de
uitvoerende en de rechterlijke macht. Het bestuursrecht regelt de manier waarop het openbaar
bestuur kan ingrijpen in de openbare rechtsorde. Staatsrecht houdt zich met name bezig met de
besluiten en organisatorische structuur van hoge overheidsorganen, bestuursrecht houdt zich met
name bezig met het optreden richting burgers. Het staatsrecht en het bestuursrecht zijn nauw met
elkaar verbonden, omdat het staatsrecht de bevoegdheden en instellingen van de bestuursorganen
vaststelt, terwijl het bestuursrecht de uitoefening en controle van die bevoegdheden reguleert. Het
, staatsrecht en het bestuursrecht zijn beide onderdeel van het publiekrecht dat zich met name bezig
houdt met de relatie tussen burgers en de overheid.
/ Uitleggen wat eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn, deze overheidshandelingen
herkennen, de noodzaak daarvan verklaren en uitleggen waarom zij legitimatie behoeven.
Bindende overheidsbesluiten beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte aan dergelijken.
Naarmate de samenleving complexer wordt, neemt de behoefte aan gemeenschapsvoorzieningen
toe. Zo wordt oa. voorkomen dat zwakkeren de dupe worden of dat gemeenschapsbelang wordt
aangetast. Deze eenzijdige besluiten blijven echter problematisch aangezien er geen ruimte is voor
discussie en/of instemming van betrokkenen. Anderzijds is instemming ook niet mogelijk aangezien
er dan een onmogelijk stelsel zou ontstaan waarin er amper iets besloten kan worden.
Eenzijdige overheidsbesluiten moeten aanvaardbaar zijn volgens de maatschappelijke normen. Dit
betekent niet dat iedereen zich in deze besluiten moet kunnen vinden. Vaak zijn dergelijke besluiten
gebaseerd op een meerderheid in stemming vanuit volksvertegenwoordigers. Daarbij dienen
minderheidsopvattingen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden. Vrijheid van de burgers moet
zoveel mogelijk ontzien worden, zij moet daarnaast in basisbehoeften worden voorzien.
/ De bronnen van het staatsrecht en het bestuursrecht benoemen en gebruiken om publiekrechtelijke
vragen te beantwoorden.
Bronnen staatsrecht: Statuut van het Koninkrijk, Verdragen, Grondwet, Organieke wetten en
besluiten, Jurisprudentie, Gewoonterecht en praktijk.
Bronnen bestuursrecht: Algemene wet bestuursrecht, Bijzondere bestuurswetgeving,
Gewoonterecht, Vertrouwensbeginsel, Jurisprudentie.
Week 2
/ De ambten/organen van de Staat benoemen en onderscheiden.
De regering en de Staten-Generaal kan men zowel afzonderlijk als onderling beschouwen. De koning
is in Nederland onderdeel van de regering maar het politieke zwaartepunt ligt bij de ministers en de
ministerraad. De scheidslijn tussen regeringsfracties en oppositionele fracties is van grote betekenis
voor de onderlinge relatie tussen regering en Staten-Generaal.
De Staten-Generaal hebben weinig zelfstandige besluitvormende bevoegdheden met betrekking tot
externe effecten. Haar belangrijkste bevoegdheden betreffen de relatie tot de regering, enerzijds in
de vorm van medewetgevende bevoegdheid, anderzijds in de vorm van controle op de regering.
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk. Hierbij
wordt onderscheid gemaakt tussen formeel en materieel recht. Alleen de formele wetgever mag een
grondslag geven voor bepalingen die door straffen worden gehandhaafd. De wetgever dient het
gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel ten alle tijden in acht te nemen.
De verhouding tussen regering en Staten-Generaal wordt voor het overige gekenmerkt door de
vertrouwensrelatie. Hierbij is de ministeriële verantwoordelijkheid van belang, de regering moet zich