Primaire tekst 2: Mill
11. De kandidaten kunnen Mills argumentatie weergeven en evalueren dat
representatieve democratie de beste vorm van bestuur is. Daarbij kunnen zij
betrekken:
● Mills kritiek op de opvatting dat een goede despoot alles zou kunnen
overzien, beheersen en besturen;
● Mills opvatting dat betrokken burgerschap goed is zowel voor het individu als
voor de samenleving als geheel.
In een lange tijd bestond in de leefomgeving van Mill de opvatting dat een despotische
monarchie (Dan wel alleen met een goede despoot) de beste vorm van staatsbestuur
zou zijn. Mill was het hier volledig mee oneens. Hij vond ten eerste dat een goede
despoot niet kon bestaan, want er kon niet 1 persoon zijn die van alles afwist en ook
alle bestuurlijke taken kon uitvoeren. Ten tweede vond hij dat het despotische bestuur
ook slecht was voor de vorming van de mens. Hij beweert dat de mens geleid wordt
door blinde gehoorzaamheid aan de despoot en er dus geen goede vorming van een
persoon plaats kan vinden. Dat vond hij omdat hij dacht dat de mensen over geen
enkele zaak na zouden gaan denken als ze weten dat dit geen enkele invloed heeft.
Dat heeft ook geen invloed, want alles wordt bepaald door de despoot. Hij vond ook dat
de burger niet over haar land kon beslissen of er niks voor kan doen hij/zij niet van
zijn/haar land kon houden en dat deze bestuursvorm snel zou gaan zorgen voor
ongelukkigheid binnen het volk. Grote ontevredenheid binnen het volk kan vaak voor
dingen zorgen die negatief uitpakken voor de despoot en de despotische staatsvorm.
Eindtermen hoofdstuk 2
12. De kandidaten kunnen de opvattingen van Dahl, Plato, Nietzsche, Rousseau,
Mill en De Tocqueville over de vraag of mensen tot bloei komen in een democratie
uitleggen, vergelijken, toepassen en evalueren. Daarbij kunnen zij betrekken:
● een begripsanalyse van het begrip ‘menselijke bloei’: verschillende definities,
vooronderstellingen bij deze definities en implicaties van deze definities;
● de verbanden tussen gehanteerde mensbeelden en opvattingen over tot bloei
komen in een democratie.
Menselijke Bloei Definitie:
- Dahl: Voor jezelf en anderen zorgen.
Mill: De ontwikkeling van je persoonlijke smaken, talenten, meningen en vooral
de ontwikkeling van je karakter.
- Rousseau: Zelfliefde.
- Nietzsche: Übermensch (Wil tot macht, doen wat je wilt ongeacht wetten).
- Plato: Mensen kunnen zich het best ontwikkelen tot wie ze van nature zijn, dit is
afhankelijk van welk deel van de ziel bij hun heerst (de begeerte, de wilskracht of
de rede).
- Tocqueville: Gelijkheid.
, Menselijke Bloei in Democratie:
- Dahl: Ja, want door mee te beslissen over de politiek zorg je voor jezelf en je
landgenoten.
- Mill: Ja, want door de vrijheid die je hebt in de democratie ben je vrij jezelf te
ontwikkelen.
- Rousseau: Alleen in een kleine directe democratie, waar bezit geen rol speelt.
Hierdoor is er geen jaloezie tussen mensen.
- Nietzsche: Nee, omdat het hoofdpunt van de democratie inhoudt dat de mens
zwak is en leiding nodig heeft.
- Plato: Nee, want mensen waar niet de rede bij heerst gaan beslissingen maken,
terwijl ze eigenlijk eervol moeten strijden of arbeid moeten verrichten.
- Tocqueville: Ja, want een grote waarde van de democratie is dat iedereen gelijk
is.
13. De kandidaten kunnen uitleggen en evalueren dat democratie volgens Plato een
negatief effect heeft op de samenleving en op het karakter van mensen. Daarbij
kunnen zij betrekken:
● Plato’s mensbeeld in relatie tot zijn kritiek op de democratie;
● de vijf staatsvormen die Plato beschrijft (aristocratie, timocratie, oligarchie,
democratie, tirannie) ;
● Plato’s opvatting dat in elke staatsvorm een ander type mens machthebber is;
● Plato’s opvatting dat staatsvormen uit elkaar voortkomen.
Plato gelooft dat een menselijke ziel opgedeelt is in drie delen. Rede, wilskracht en
begeerte. Hij legt het uit als iemand die twee paarden rijdt. De persoon is de rede, die
bestuurt de twee paarden. Wilskracht leidt de rede naar zijn doel en de begeerte leidt
de persoon juist weg.
Om de rede en wilskracht te maximaliseren wilt Plato een aristocratie. Geleid door een
koning filosoof, het zou leiden naar rechtvaardigheid. Klassen zijn gescheiden in
leiders, ridders en arbeiders. Het kan ook zijn dat het uiteindelijk gaat naar een
timocratie waar de eerzuchtige ridders overnemen. Er komt privé-eigendom, dat ervoor
zorgt dat mensen meer willen hebben en uiteindelijk leidt naar een oligarchie. Omdat er
nu wordt gefocust op bezit, regeren de rijken om zo veel mogelijk te krijgen. De armen
worden heftig onderdrukt en die begeerte die eerst gescheiden was heerst nu overal.
Dankzij deze onderdrukking, willen de armen inspraak, dus willen ze een democratie.
Nu is iedereen vrij en mogen ze beslissingen maken. Het probleem hiervan is dat de
burgers niet goed weten wat ze willen, dus ze worden gemanipuleerd en uiteindelijk
komt er een tiran aan de macht… dat leidt naar een tirannie.
In de aristocratie heerst de rede, in de timocratie heerst de rede en wilskracht, in de
oligarchie heerst de wilskracht en de begeerte, in de democratie heerst de begeerte en
in de tirannie heerst de begeerte alleen in de leider.