Samenvatting Hoorcolleges PPH
Inhoud
M1 vroege ontwikkeling van de plant ..................................................................................................... 2
M2 cellen en weefsels van de plant ........................................................................................................ 4
M3 Bouw en ontwikkeling van de wortel................................................................................................ 9
M4 Vorm en bouw van de primaire stengel.......................................................................................... 11
Fotosynthese ......................................................................................................................................... 13
Lichtreactie ........................................................................................................................................ 14
Licht-onafhankelijke reactie .............................................................................................................. 16
C3/C4/CAM planten .......................................................................................................................... 18
Respiratie............................................................................................................................................... 20
Plantenhormonen ................................................................................................................................. 21
Inleiding water- en ion-transport .......................................................................................................... 26
M5 Blad: vorm en bouw in relatie tot functie ....................................................................................... 27
Transport ............................................................................................................................................... 31
Xyleemtransport ................................................................................................................................ 31
Floëemtransport................................................................................................................................ 32
M6: De stam: vorming van bast, kurk en korst ..................................................................................... 33
Metabolieten in planten........................................................................................................................ 38
Primaire metabolieten ...................................................................................................................... 38
Secundaire metabolieten .................................................................................................................. 38
Plantenbiotechnologie .......................................................................................................................... 40
M7: De stam: ontwikkeling van het hout .............................................................................................. 41
Rust en beweging in planten ................................................................................................................. 43
Nutriënten, cycli .................................................................................................................................... 45
Samenvattend werkcollege ................................................................................................................... 50
,M1 vroege ontwikkeling van de plant
Zaadplanten zijn ongeveer 380 miljoen jaar geleden ontstaan. Zaadplanten maken zaden. Er zijn
twee groepen zaadplanten, namelijk de naaktzadigen (gymnospermen) en de bedektzadigen
(angiospermen). Het verschil tussen deze twee soorten is dat de gymnospermen open zaden
hebben, zoals de kegels van een dennenboom, en angiospermen hebben wel een bedekt zaad.
Onder de zaadplanten bestaat nog een verdeling, namelijk de monocotylen en dicotylen planten.
De monocotylen behoren tot de groep van de bedektzadigen, ofwel angiospermen. Dit type planten
is te herkennen aan het feit dat ze maar één cotyl hebben. Zoals een maïsplant of gras. Dicotylen zijn
te herkennen aan het feit dat ze twee cotylen
hebben, wat eigenlijk gewoon de eerste
bladeren/restjes van het zaad zijn dat naar boven
komt. Dit staat in deze figuur uit Raven aangegeven
als Cotyledon.
Een plant vormt drie typen organen: wortel, stengel
en blad. Aan het begin groeit een plant op slechts
twee plaatsen. Dat zijn het apicale scheutmeristeem
(shoot apical meristem) en het apicale wortel
meristeem (Root apical meristem).
Deze apicale meristemen ontstaan tijdens de
embryogenese en maken groei in lengterichting
mogelijk.
Het woord meristeem staat voor weefsel dat bestaat uit ongedifferentieerde, of weinig
gedifferentieerde, delende cellen.
Tijdens de embryogenese wordt het bouwplan van de plant gevormd. Hierin ontstaan twee
richtingen:
● Apicaal-basaal: lengterichting waarin apicaal boven is en basaal onder. Dit blijft zo bij doorsnede
plant, er zal aan het apicale deel een scheut ontstaan en aan het basale deel een wortel.
● Radiaal: in de breedte, zoals in de figuur bij deel b) te zien.
Embryogenese vind plaats tijdens de zaadvorming, na de bestuiving en
bevruchting. Het begint met de zygote, die zich deelt. Er ontstaan twee cellen, de
apicale en de basale cel. Het apicaal-basaal patroon is hier dus al ontstaan, deze
polariteit (verschil in uiteindes) blijft het hele leven van de plant aanwezig.
Uit de basale cel ontstaat de suspensor(drager). Functies
van de suspensor (bij bedektzadigen) zijn: Voorzien
‘eigenlijk’ embryo van nutriënten en groeiregulatoren.
Uit de apicale cel ontstaat het ‘eigenlijke’ embryo, in het Engels ook wel
embryo proper genoemd. Het ‘eigenlijke’ embryo kent verschillende,
elkaar opvolgende ontwikkelingsstadia. Vaak zijn dit bij dicotylen:
,● Globulair (bolvormig) stadium.
● Hartvormig stadium.
● Torpedovormig stadium.
Vanaf het globulair stadium heet het embryo ‘eigenlijk’
embryo. Voorafgaand aan het globulaire stadium heet
het geheel boven de suspensor pro-embryo. Het
protoderm (toekomstige epidermis) wordt gevormd
tijdens de ontwikkeling van het globulaire stadium.
Een embryo van een monocotyl heeft slechts één cotyl
en heeft hierdoor geen hartvormig stadium.
De bouw van een volwassen zaad bedektzadigen
(angiospermen) bestaat uit
-een embryo met:
● Eén of twee cotylen (de bladachtige delen)
● Hypocotyl (stengeldeel onder de cotylen)
● Apicaal scheutmeristeem
● Kiemwortel met apicaal wortelmeristeem
● Soms: plumule (= pluimpje: scheutdeel boven cotylen)
-Endosperm (kan in volwassen zaad ontbreken, komt dan
voor als cotylen die alle voeding hebben opgenomen),
zaadhuid met hilum(=navel) en navelstreng (funiculus)
verbindt zaad met vruchtwand.
In monocotylen heeft het zaad altijd endosperm.
Embryo’s van grassen hebben:
• Eén cotyl (= schildje = scutellum)
• Kiemwortel (radicle) omgeven door
wortelschede (coleorhiza)
• Stengel-as met jonge bladeren (samen
pluimpje, plumule) omgeven door
pluimschede (= coleoptiel)
Wat is de functie van zaden?
• Verspreidingseenheid
• Vermeerderingseenheid
• Vernieuwingseenheid
• Ruststadium
, Zaadkieming vindt alleen plaats bij gunstige externe omstandigheden (water, zuurstof, temperatuur
(en soms: licht)). Soms kunnen zaden in een staat van ‘dormancy’ verkeren. Dit is een fysiologische
staat die verhindert dat een zaad gaat kiemen, óók als de externe condities (water, zuurstof,
temperatuur) goed zijn. Dit is te doorbreken door de remstoffen uit te spoelen (toont dat er water
is), in lage temperatuur te zetten of door vuur. Als het zaad kiemt zijn er twee mogelijkheden
1. Epigeïsche kieming - voorbeeld wonderboom (epi = boven, geo= grond)
● Strekking hypocotyl stengeldeel waardoor cotylen bovengronds komen.
2. Hypogeïsche kieming – voorbeeld erwt (hypo = onder, geo = grond)
● Strekking epicotyl stengeldeel zodat cotylen ondergronds blijven.
M2 cellen en weefsels van de plant
Apicale meristemen en hun afgeleide cellen
Meristemen behouden de mogelijkheid om te delen. Na zaadkieming
ontstaan vanuit de apikale meristemen cellen die leiden tot: wortels,
stengels, bladeren of bloemen. De primaire meristemen die uit het apicaal
meristeem ontstaan zijn protoderm, grondmeristeem en procambium. Uit deze primaire
meristemen ontstaan primaire weefselsystemen. Uit het protoderm ontstaat afsluitingsweefsel, ook
wel epidermis genoemd. Uit het grondmeristeem ontstaat grondweefsel, dit kan parenchym,
collenchym of sklerenchym zijn. Uit het procambium ontstaat transportweefsel (vascular tissue),
xyleem of floëem. Hieronder staat een schema waarin het nog een keer overzichtelijk staat.
De soorten grondweefsel
Grondweefsel bestaat uit één type cel, dus enkelvoudig, transportweefsel is een combinatie van
cellen, dus samengesteld.
Parenchym bestaat uit levende cellen met de mogelijkheid tot celdeling. Deze cellen hebben vaak
een dunne celwand. Het heeft verschillende functies: