Hoofdstuk 1 Introductie
- Psychopathologie: Studie van de wetenschap van de psychische stoornissen
- Psychiatrie: Hulpverlening aan psychisch lijdende mensen.
- Ontwikkelingspsychopathologie: Onderzoeken van het ontstaan en beloop van
psychische stoornissen. Het is vooral een benadering die verschillende inzichten
combineert in plaats van een wetenschap.
Psychopathologie is iets anders dan psychiatrie. De psychiatrie is een medische discipline
die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en behandeling van psychische stoornissen.
- Differentiaaldiagnose: Op welke stoornissen lijkt ze.
- Comorbiditeit: Met welke stoornissen gaat de betreffende stoornis samen.
- Prevalentie van de stoornis: Hoe vaak komt ze voor?
De oorzaak van psychopathologie van een kind ligt niet per se in zijn verleden. Een
psychische stoornis kent nooit slechts 1 oorzaak, en is altijd het resultaat van een
wisselwerking tussen biologische factoren en omgevingsfactoren.
Hoofdstuk 2 Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Het is belangrijk om verschijnselen van elkaar te onderscheiden. Als vastgesteld is wat voor
stoornis een kind heeft, wordt er gekeken naar de oorzaak van deze stoornis. Vervolgens
kijkt men naar de hoeveelheid kinderen die een stoornis heeft door middel van
epidemiologisch onderzoek.
- Classificeren: Het in kaart brengen van mogelijk problematisch gedrag
- Diagnosticeren: Het proberen te begrijpen en te verklaren van dat gedrag
- Classificatie (halvadiagnostiek): Een persoon/voorwerp/situatie herkennen, er een
naam aan geven en indelen in een categorie.
De uitgangspunten van de DSM:
- Observeerbaar gedrag en/of innerlijke kenmerken (gedragssymptomen)
- Symptomen beschrijven de stoornis (ze verklaren de stoornis niet)
- DSM beschrijft ook welk aantal symptomen in welke mate en gedurende welke
termijn aanwezig moeten zijn, wil er sprake zijn van een stoornis.
- Hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ‘ernstiger’ hij eraan toe is
- Symptomen moeten een al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment
aanwezig zijn
- Termijn is belangrijk; iedereen voelt zich weleens een week niet zo fijn. Als je je een
aantal weken niet fijn voelt, kan er wel sprake zijn van bijvoorbeeld een depressie
- Het is belangrijk in welke mate de stoornis iemands functioneren negatief beïnvloedt
en een last voor zichzelf of zijn omgeving is.
,Vier diagnostische methoden:
Het diagnostische gesprek
- Belangrijkste instrument
Observeren
- Doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen.
Psychodiagnostiek
- Wordt gedaan door een psycholoog.
- Er wordt gebruikgemaakt van functietesten: testen die bijvoorbeeld de concentratie,
intelligentie en het geheugen meten.
Lichamelijk onderzoek
- Bloed of urineonderzoek wordt gedaan om uit te sluiten dat een psychisch probleem
eigenlijk een lichamelijk probleem is.
- Betrouwbaar: Wanneer je een onderzoek opnieuw doet, of door iemand anders laat
doen, zou er dezelfde conclusie/diagnose uit moeten komen.
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Als verschillende onderzoekers met
verschillende achtergronden tot dezelfde conclusie komen.
- Validiteit: Gaat over de vraag of de resultaten die je uit je onderzoek haalt wel
kloppen met de werkelijkheid. Een betrouwbare uitspraak hoeft nog niet valide te zijn.
- Context-afhankelijk: Kinderen gedragen zich niet in elke situatie bij iedereen op
dezelfde manier.
- Epidemiologie: Wetenschappelijk onderzoek naar het voorkomen en de
verspreiding van psychische en lichamelijke ziekten onder de bevolking.
- Prevalentie: Het percentage van een groep mensen (kinderen of volwassenen) dat
een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de tijd.
- Puntprevalentie: Het voorkomen van stoornissen op een bepaald moment.
Hoofdstuk 3 Theorieën over ontwikkeling
De ontwikkeling van gedrag moet bekeken worden vanuit de context van het kind. Gedrag
neemt in de loop der tijd verschillende vormen aan. Gedrag heeft veel invloed.
- Lineaire causaliteit: Oorzaak van gedrag wordt gezocht in één enkele factor.
- Microsysteem: Gezin, relaties in directe omgeving
- Mesosysteem: Relaties tussen microsystemen
- Exosysteem: Maatschappelijke systemen waar kinderen niet direct mee te maken
hebben, maar die wel invloed uitoefenen op het micro- en mesosysteem.
- Macrosysteem: Normen en waarden voor de basis van micro, exo en meso
systemen.
- Risico: Kans uitspraak dat niet iedereen van de risicogroep de stoornis krijgt.
- Beschermingsfactor: Werkt alleen in aanwezigheid van een risicofactor.
Ontwikkelingsopgaven:
- Baby / peuter (0-2 jaar); fysiologische zelfregulatie, exploratie, veilige hechting,
zelfstandigheid en individualisatie.
- Peuter / kleuter (2-4 jaar); representationele vaardigheden, leeftijdsgenoten, relaties,
internaliseren, sekserol identificatie.
- Basisschool (4-12 jaar); leeftijdgenoten, acceptatie, ijver.
- Vroege adolescentie (12-16 jaar); emotionele zelfstandigheid, omgaan met sekse.
, Risicofactoren op kindniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Biologische factoren (genetica, zwangerschaps- en / of geboortecomplicaties)
- Ingrijpende gebeurtenissen (overgangsfasen, langdurige ziekte en / of lange
ziekenhuisopname, (seksuele) mishandeling)
- Vroeger symptomatologie (problemen op jonge leeftijd voorspellen latere problemen)
- Temperament
Risicofactoren op gezinsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Proceskenmerken (opvoedingsgedrag, gezinsklimaat)
- Structurele kenmerken (eenoudergezinnen, ouder met psychische problemen,
echtscheiding)
Risicofactoren op omgevingsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Schoolervaringen
- Traumatische gebeurtenissen
- Sociale omstandigheden (SES)
- Leeftijdsgenoten ervaringen
Indeling van beschermingsfactoren
Kindniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen;
- Competentie (kinderen zijn in staat zich goed aan te passen aan de nieuwe
omstandigheden)
- Intelligentie
Gezinsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen;
- Huwelijksrelatie
- Ouderlijk handelen
- Gezinsklimaat
- Goede relatie met ouders
Sociale omgeving; ondersteunende relaties, positieve ervaringen, goede relatie met
leeftijdsgenoten
Vroegere ervaringen hebben te maken met de kwaliteit van het toekomstig functioneren.
Ontwikkeling wordt gezien als een individueel proces.
- Multifinaliteit: kinderen kunnen hetzelfde beginpunt hebben in hun ontwikkeling,
maar kunnen verschillende eindpunten vertonen.
- Equifinaliteit: vanuit verschillende beginpunten kan hetzelfde eindpunt bereikt
worden.
- Primaire preventie: Voorkomen van een risico
- Secundaire preventie: Risicogroepen vroegtijdig herkennen en erger voorkomen
- Tertiaire preventie: Behandeling