Art. 7:925 BW, definitie van verzekering. Er bestaat een sommenverzekering en een schadeverzekering. Bij
een sommenverzekering (art. 7:964 BW) is het onverschillig of en in hoeverre met de uitkering schade wordt
vergoed. Dit mag alleen bij persoonsverzekeringen. Volgens art. 7:925 lid 2 BW zijn persoonsverzekeringen
degene welke het leven of de gezondheid van een mens betreft. De levensverzekering is zo’n
sommenverzekering. Een persoonsverzekering kan ook een schadeverzekering zijn, denk aan de
ziekteverzekering.
De partijen die de verzekeringsovereenkomst sluiten zijn verzekeraar en verzekeringsnemer ex art. 7:295
BW. Art. 7:965 BW: verzekerde is degene op wiens leven of gezondheid de verzekering betrekking heeft.
Begunstigde: degene die tot het ontvangen van een verzekering is aangewezen.
Art. 7:932 lid 1 BW: de verzekeraar geeft zo spoedig mogelijk een polis. De verzekering komt vormvrij tot
stand. De polisakte is geen geldigheidsvereiste, maar wel een bewijsmiddel. Het afgeven is dwingend recht
ex art. 7:943 BW.
Mededelingsplicht
Omvang mededelingsplicht ex art. 7:928 BW. Niet voldoen kan ertoe leiden dat de verzekeraar geen of
slechts beperkte uitkering is verschuldigd ex art. 7:930 BW. Het kan ook leiden tot de bevoegdheid van de
verzekeraar om de verzekeringsovereenkomst op te zeggen ex art. 7:929 lid 2 BW.
Voor levensverzekering zijn ook art. 7:982 BW (leeftijd of geslacht verkeerd opgegeven) en art. 7:983 BW
(wat te doen met de afkoopwaarde?) van belang.
Beëindigen en verlengen van een verzekering
Soms is een verzekering geen duurovereenkomst, denk aan een verzekering voor een vakantie. Met het
eindige van de activiteit eindigt ook de verzekering. Opzegging is niet aan de orde.
Een verzekering is vaak een duurovereenkomst. Daarbij wordt doorgaans overeengekomen dat de
verzekering, behoudens opzegging, stilzwijgend voor een gelijk tijdvak wordt verlengd. Art. 7:940 BW bevat
regels voor de opzegging.
De verzekeraar wil de ovk zo lang mogelijk laten lopen. Daarom zou hij er goed aan doen om te bedingen
dat opzegging, teneinde verlenging te voorkomen, ver voor het aflopen van de termijn moet. Lid 1 verhindert
dat, de opzegging termijn is maximaal twee maanden, en dit is altijd dwingend ex art. 7:943 lid 2 BW.
Lid 2 voor verzekeringen die aangegaan zijn voor meer dan vijf jaren, of meer dan vijf jaren verlengd. Dan
kan in ieder geval na elke vijf jaar opgezegd worden. Maar, de gewone termijn blijft ook staan. Dus stel het
is overeengekomen voor 7 jaar, dan mag het opgezegd worden na 5 jaar, maar ook na 7 jaar. De termijn van
lid 1 geldt weer. De verzekeraar kan dat niet als het gaat om een persoonsverzekering
Lid 5 voor persoonsverzekering. De verzekeraar kan nooit opzeggen met als reden een verzwaring van de
gezondheidsrisico’s.
Voorbeeld: persoonsverzekering met een looptijd van 7 jaar. Verzekerde mag opzeggen, na 5 jaar en na 7
jaar. Verzekeraar alleen na 7 jaar, zolang de reden niet is verzwaring van gezondheidsrisico’s.
Van lid 2 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of uitkeringsgerechtigde worden afgeweken indien zij
consument zijn, van lid 5 nooit ongeacht of zij consument zijn. Zie art. 7:943 BW.
Tussentijdse opzegging is ook mogelijk. Art. 7:940 lid 3 BW. Slotzin: er moeten opzeggingsgronden in de
overeenkomst neergelegd worden. Als de verzekeringsnemer dit heeft bedongen, kan de verzekeraar hier ook
gebruik van maken. Termijn is twee maanden.
Art. 7:940 lid 4 BW: vaak houden de algemene verzekeringsvoorwaarden in dat de verzekeraar de
voorwaarden eenzijdig kan wijzigen. In het nadeel van de verzekeringsnemer of de uitkeringsgerechtigde?
Dan kan de verzekeringsnemer de verzekering opzeggen. Tegen de dag waarop de wijziging ingaat. Hiertoe
heeft hij in ieder geval een maand de tijd, nadat de wijziging is medegedeeld.
,Lid 4: wel als bijvoorbeeld de dekking voor een deel wordt beperkt, en een ander deel uitgebreid. Misschien
per saldo meer verzekerd, maar alsnog door de beperking nadeel. Geen beroep op lid 4 mogelijk als de
premie hoger wordt, doordat de verzekerde som toeneemt of op grond van een indexatieclausule. Deze
wijziging is dan niet gedaan door de verzekeraar, maar is een gevolg van de overeenkomst zelf.
Betalen van een uitkering
Art. 7:926 lid 1 BW: een uitkering is meestal geld, maar kan ook wat anders zijn.
Art. 7:937 BW: de verzekeraar die de uitkering aan een tussenpersoon uitbetaalt, is niet gekweten zolang de
uitkering niet in het vermogen van de uitkeringsgerechtigde is gevloeid, of als hij daarbij niet is gebaat.
Risico ligt dus bij de verzekeraar. Ook als de verzekeraar in de voorwaarden heeft gezet dat dit wel mag, is
dat beding niet geldig. Art. 7:937 BW is dwingend ex art. 7:943 lid 2 BW.
Dit is een uitzondering op de hoofdregel van art. 6:32 BW: die zegt dat in beginsel een schuldenaar bevrijd
wordt door betaling aan iemand die bevoegd is de betaling voor de schuldeiser te ontvangen.
Wanneer is de uitkeringsgerechtigde gebaat? Bijvoorbeeld als de tussenpersoon het ontvangt en het verrekent
met de vordering die hij had op de uitkeringsgerechtigde ex art. 7:936 lid 6 BW.
Verjaring
Art. 7:942 BW een aparte regeling voor verjaring (lid 1) en voor stuiting (lid 2 en 3).
Art. 7:943 lid 2 BW, maakt art. 7:942 BW semi-dwingend.
NB. In art. 7:985 BW de verjaring van aanspraken uit overeenkomsten van levensverzekering.
Lid 1: verjaringstermijn is drie jaar, na de dag waarop de uitkeringsgerechtigde bekend is geworden met de
opeisbaarheid van de uitkering. (De termijn is korter dan die van art. 3:307 BW, maar hij kan i.t.t. die termijn
niet worden verkort, omdat art. 7:943 BW dat niet toestaat).
De rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering is niet onderworpen aan een absolute
verjaringstermijn, zoals bijv. bij art. 3:310 BW wel. Ook art. 3:306 (restcategorie) is niet van toepassing, nu
hier de wet een andere termijn bepaalt.
Stuiting lid 2: de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling dat op de uitkering aanspraak
wordt gemaakt. Hier geldt niet dat meteen een nieuwe termijn begint te lopen. De verjaring blijft gestuit
totdat de verzekeraar de aanspraak erkent dan wel ondubbelzinnig heeft meegedeeld dat hij de aanspraak
afwijst. De nieuwe termijn is drie jaar.
Stel: na de schriftelijke mededeling, blijven de partijen in overleg, dan blijft de termijn gestuit. Want nog
geen sprake van een erkenning of ondubbelzinnige afwijzing.
Stel de verzekeraar, doet nog een keer een schriftelijke mededeling, dan geldt weer dat het gestuit blijft tot
een erkenning of uitdrukkelijke afwijzing. Dan kan niet gezegd worden, die reactie is eerder al gegeven.
Mededelingen gedaan door de verzekeraar (dus ook deze schriftelijke mededelingen) kunnen ex het Besluit
elektronische mededelingen in het kader van verzekeringsovereenkomst, alleen gedaan worden als de
verzekerde daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.
Tenslotte: toegevoegd moet worden dat de verjaring van art. 7:942 BW na afwijzing van de vordering door
de verzekeraar, ook kan worden gestuit via art. 3:316 en 3:317 BW. In dat geval is art. 3:319 lid 1 BW van
toepassing. Na stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.
Deel II: afd. 3. Sommenverzekering §1 Algemene bepalingen.
Definitie van sommenverzekering
,Art. 7:954 BW: sommenverzekering is de verzekeringsvorm waarbij het onverschillig is of en in hoeverre
met de overeengekomen uitkering schade wordt vergoed. De andere elementen van art. 7:925 lid 1 BW
blijven aanwezig. Essentieel is het element van onzekerheid.
In art. 7:925 lid 1 BW is opgesomd in welke gevallen onzekerheid kan bestaan. Bij een sommenverzekering
vaak wanneer en tot welk bedrag.
Mogelijke partijen:
I. Verzekeraar (7:925 BW)
II. Verzekeringnemer (7:925 BW) wederpartij bij de overeenkomst
III. Verzekerde (7:928 BW) degene op wiens leven of gezondheid de verzekering betrekking heeft
IV. Begunstigde (7:928 BW) ontvanger van de uitkering
De verzekeringsnemer betaalt de premie, maar heeft ook een aantal rechten of bevoegdheden:
I. Art. 7:966 lid 1 sub a-c BW: zichzelf of een derde als begunstigde aanwijzen, het recht op de uitkering
onder bewind stellen, de begunstiging herroepen of wijzigen.
II. Art. 7:978 lid 1 BW: bij levensverzekering, deze geheel of gedeeltelijk doen afkopen voor zover de
verzekering stellig voorziet in een of meer uitkeringen.
III. Art. 7:987 lid 2 BW: bij levensverzekering, deze premievrij maken.
Aanwijzing van een begunstigde
Art. 7:966 lid 1 sub a BW: de verzekeringnemer kan zichzelf of één of meer derden als begunstigden
aanwijzen. Niemand aangewezen? Dan krijgt de verzekeringsnemer zelf recht op de uitkering ex art. 7:967
lid 8 BW.
Uitgangspunt is dat een als begunstigde aangewezen derde een eigen recht op de uitkering verkrijgt dat niet
heeft behoord tot het vermogen van de verzekeringnemer.
Als een derde-begunstigde zijn aanwijzing heeft aanvaard, is het uitgangspunt dat de verzekeringsnemer en
diens rechtsopvolgers nimmer een recht op de uitkering hebben gehad. De minister is ook van oordeel dat
wanneer een verzekeringnemer zijn NLP als begunstigde heeft aangewezen, de erfgenamen de uitkering op
grond van een eigen recht verkregen.
Als een derde als begunstigde wordt aangewezen, is sprake van een derdenbeding in de
verzekeringsovereenkomst ex art. 6:253 BW. De derde krijgt in dit geval het recht op de uitkering door het
beding te aanvaarden. Het is in het algemeen ex art. 6:253 BW altijd vereist dat een derde het beding
aanvaardt. Hier ook.
Art. 7:966 lid 2 BW: de verzekeraar kan de aanwijzing of een wijziging van een derde als begunstigde alleen
afwijzen als zij de nakoming van zijn uitkeringsverplichting onredelijk zou bemoeilijken. Wetgever geeft als
voorbeeld de aanwijzing onder de ontbindende voorwaarde dat de begunstigde in het huwelijk treedt of met
een ander gaat samenleven.
Uit art. 7:966 BW blijkt dat de aanwijzing van een derde-begunstigde verschillend van aard kan zijn.
I. Volledige aanwijzing
Art. 7:966 lid 1 sub a BW. De verzekeraar kan één of meer begunstigden volledig aanwijzen. Als meerdere
aanvaarden, zijn zij gezamenlijk gerechtigd.
II. Subsidiaire aanwijzing
Subsidiair is ook mogelijk. Bijvoorbeeld wanneer de eerstaangewezen overlijdt voordat het te zijnen behoeve
gemaakte beding is aanvaard, of voor het geval de eerstaangewezen de aanwijzing niet aanvaardt.
III. Beperkt recht
Mogelijk volgens art. 7:966 lid 1 sub a BW. De verzekeringsnemer wijst een derde aan als beperkt
gerechtigde. Pandhouder of vruchtgebruiker. Een schuldeiser van de verzekeringsnemer kan bijvoorbeeld
van deze verlangen dat het recht op de uitkering aan hem wordt verpand. Het beperkte recht ontstaat dan
,door aanwijzing van en aanvaarding door de aanwijzing door de aangewezen derde, langs
verbintenisrechtelijke (en niet goederenrechtelijke) weg.
IV. Aanwijzing tot zekerheid
Een schuldeiser kan als derde worden aangewezen, tot zekerheid. Dat mag van lid 4. I.v.m. het
fiduciaverbod, wordt het wel van rechtswege geconverteerd in aanwijzing van de derde als pandhouder.
Anders zou de titel van de uitkering zekerheid zijn. Eventueel subsidiair een andere gerechtigde aanwijzen,
die tot een eventueel overschot gerechtigd zal zijn na verhaal door de pandhouder.
V. Aanwijzing tot voldoening van een schuld
Ook lid 4. Hierbij strekt de aanwijzing echt tot aflossing van een schuld aan een financier. Dat is wat anders
dan zekerheid. Dit wordt krachtens lid 4 niet geconverteerd in pandrecht.
VI. Onderbewindstelling
Mogelijk ex art. 7:966 lid 1 sub b BW. Volgens lid 3 ontstaat er een testamentair bewind. Het bewind is ook
in te stellen als de verzekeringsnemer zichzelf als begunstigde aanwijst. Waarom zou hij dat doen? Dan kan
hij het uit de klauwen van schuldeisers houden. Maar, art. 3:45 BW ligt op de loer.
VII.Wijziging van een aanwijzing
Art. 7:699 lid 1 sub c BW: mogelijkheid om een aanwijzing ex sub a of b te herroepen of wijzigen.
Herroepen kan niet meer in de gevallen van art. 7:968 BW.
Art. 7:968 BW beperkt alleen de herroeping van de aanwijzing van een derde. Als de verzekeraar zichzelf
aanwijst, staat het artikel niet in de weg aan herroeping.
—
Art. 7:967 BW regelt een aantal aspecten die verband houden met de aanwijzing van een derde-begunstigde.
Lid 1: als de derde-begunstigde overlijdt voordat hij zijn aanwijzing heeft aanvaard of voordat de uitkering
opeisbaar is geworden, vervalt de aanwijzing.
Ratio: het strekt ertoe te voorkomen dat de aan de begunstigde toegekende rechten vererven naar diens
erfgenamen.
Aanhef lid 1: er kan van worden afgeweken.
Lid 2 en 3 zijn regels van uitleg in geval van hoedanigheid (bijv. echtgenoot).
Lid 2 hoort bij art. 7:967 sub b-d.
Lid 3 hoort bij art. 7:967 sub a.
lid 4-6 zijn erfrechtelijke aspecten.
Lid 4: als de verzekeringnemer zijn erfgenamen of die van de verzekerde heeft aangewezen, dan worden
onder erfgenamen verstaan zij die bij versterf of uiterste wilsbeschikking tot de NLP zijn geroepen,
aangewezen. Ongeacht aanvaarding.
Lid 5: is de nalatenschap van de verzekeringnemer of de verzekerde aangewezen, dan komt de uitkering toe
aan de erfgenamen die hebben aanvaard. In dezelfde verhouding als waarin zijn in de NLP delen. Let op: het
valt niet in de NLP. Eerder al gezegd, het recht van de uitkering van de begunstigde is een eigen recht, die
nooit in het vermogen van de verzekeringnemer heeft gezeten. Het valt dus ook niet in de
huwelijksgemeenschap.
Lid 6: als de kinderen van de verzekeringsnemer als begunstigden zijn aangewezen, dan dienen ook de
afstammelingen bij plaatsvervulling ex art. 4:10 lid 2 BW daaronder te worden begrepen.
Lid 7: gelijktijdig overlijden verzekerde en de begunstigde. Uitkering komt, tenzij anders bepaald, niet toe
aan de aangewezen begunstigde. De uitkering valt dus niet in zijn NLP.
Lid 8: geen derde begunstigde? Dan verzekeringnemer zelf begunstigde.
, Huwelijksvermogensrecht: als de verzekeringsnemer zijn nlp als begunstigde aanwijst, valt het dus niet in
zijn huwelijksgemeenschap. De begunstigde verkrijgt een eigen recht, het heeft nooit in het vermogen van de
verzekeringsnemer gezeten. Als hij zichzelf aanwijst als begunstigde, dan wel. Want dan valt het in zijn
vermogen.
Vormvereiste voor de aanwijzing is schriftelijk ex art. 7:996 lid 1 BW. Kan niet van worden afgeweken ex
art. 7:974 BW. Gevolg is nietigheid ex art. 3:39 BW. Afwijzing door de verzekeraar is alleen mogelijk ex art.
7:966 lid 2 BW.
Aanvaarding
Hoofdregels vermogensrecht: art. 6:253 lid 3 BW, een derdenbeding kan worden aanvaard door een daartoe
strekkende verklaring, gericht hetzij tot de verzekeraar, dan wel de verzekeringnemer. Lex specialis in art.
7:969 BW.
Lid 1: de aanvaarding moet gericht tot de verzekeraar. Daarna zijn er twee mogelijkheden:
De aanwijzing is onherroepelijk geworden ex art. 7:968 sub b-d BW: het kan vormvrij, en toestemming van
de verzekeringsnemer is niet nodig.
De aanwijzing is nog niet onherroepelijk (en de verzekeringnemer kan dus zonder toestemming van de
derde-begunstigde de aanwijzing wijzigen), dan schriftelijk met op gelijke wijze aan de verzekeraar kenbaar
gemaakte toestemming van de verzekeringsnemer.
Overdracht van rechten uit een sommenverzekering
In beginsel kan een verzekeringsnemer de rechten die hij aan de verzekering ontleent overdragen ex art. 3:83
BW. Extra regels in art. 7:970 BW.
Lid 1: de rechten moeten allemaal gezamenlijk worden overgedragen, behalve vorderingsrechten, die kunnen
afzonderlijk worden overgedragen tenzij de wet of overeenkomst anders bepaalt.
Lid 2: levering door akte en schriftelijke mededeling aan de verzekeraar door vervreemder of verkrijger.
NB: contractsoverneming ex art. 6:159 is ook te bewerkstelligen, dan moet de verzekeraar wel meewerken
volgens dat artikel.
De verzekeringnemer heeft in sommige gevallen toestemming nodig
Art. 7:972 BW. Als de verzekeringsnemer rechten wil uitoefenen (denk aan wijzigen van aanwijzing, recht
om een leveringsverzekering af te kopen) heeft hij soms schriftelijke toestemming nodig.
Lid 1
(a) van de begunstigde als de aanwijzing onherroepelijk is geworden.
(b) van een beperkt gerechtigde als het beperkte recht is gevestigd op de voor de verzekeringnemer uit de
ovk voortvloeiende rechten of het recht op een uitkering.
Lid 2 -> tenzij het niet leidt tot wijziging van de rechtspositie van de begunstigde of beperkt gerechtigde.
In art. 7:972 BW wordt niet met zoveel woorden bepaald dat de in lid 1 vermelde schriftelijke toestemming
aan de verzekeraar kenbaar moet worden gemaakt. De verklaring hiervoor is dat het steeds gaat om rechten
van een begunstigde of beperkt gerechtigde die de verzekeraar kent. Aanwijzing van een begunstigde als
hoofdgerechtigde of als beperkt gerechtigde, geschiedt ex art. 7:966 BW door schriftelijke mededeling aan
de verzekeraar. Voor vestiging van een recht van pand is ex art. 3:236 lid 2 BW jo. 3:94 lid 1 BW,
mededeling vereist aan de verzekeraar. Stil pandrecht is ex art. 7:971 lid 1 BW niet mogelijk. De verzekeraar
draagt dus steeds kennis van de aanwijzing als begunstigde of de vestiging van een beperkt recht. Hij zal dan
ook verlangen dat hem inzage wordt gegeven van de volgens lid 1 vereiste schriftelijke toestemming.
Art. 7:972 BW is niet van dwingend recht.
Let op: in dit art. is sub (a) ook soms een beperkt gerechtigde ex art. 7:966 sub a BW. Hij is dan aangewezen
als beperkt gerechtigde. In sub (b) gaat het echt om een beperkt recht vestigen op (..), waarbij die beperkt
gerechtigde dus niet is aangewezen als begunstigde.
Onwaardigheid