Literatuur – De Beursvennootschap
Hoorcollege 1 (De financiering van de beursvennootschap, de
beursgang en het prospectus)
Hoofdlijnen Wft (R&P nr. FR6) – hoofdstuk 1
Doel van de Wft
De doelstelling van de Wft is niet met zoveel woorden in de wet neergelegd. Uit de parlementaire geschiedenis en uit
artikel 1:24 en 1:25 Wft volgt dat de Wft de volgende doelstellingen heeft:
- Toezicht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector
denk aan voorschriften inzake de solvabiliteit en liquiditeit.
- Ordelijke en transparante financiële marktprocessen denk bijv. aan de plicht om informatie over verrichte
transacties openbaar te maken
- Zuivere verhoudingen tussen partijen denk aan regels voor het aangaan van transacties op de financiële markt
en regels die bijdragen aan marktevenwicht.
- Zorgvuldige behandeling van cliënten bijv. de verplichting om informatie in te winnen over een cliënt voordat
beleggingsdiensten worden verleend of een krediet wordt verstrekt
Prudentieel toezicht en gedragstoezicht
Het financieel toezicht in NL is gebaseerd op een functioneel toezichtmodel: dit houdt in dat er 2 soorten toezicht worden
onderscheiden, namelijk (i) het prudentieel toezicht en (ii) het gedragstoezicht. Het toezicht ziet enerzijds op de soliditeit
van financiële ondernemingen en de stabiliteit van de financiële sector (prudentieel toezicht) en anderzijds op het gedrag
van ondernemingen die zich op de financiële markten begeven (gedragstoezicht). Artikel 1:24 Wft vormt de basis voor het
prudentiële toezicht. DNB is de toezichthouder die verantwoordelijk is voor het prudentiële toezicht. Door DNB wordt
toezicht gehouden op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van financiële markten. Zo beslist DNB
bijvoorbeeld over de toegang. Het prudentiële toezicht op banken is met de invoering van de Bankenunie per 1 november
2014 voor een deel verschoven van DNB naar de Europese Centrale Bank (ECB). Door de invoering van de Bankenunie
wordt het prudentieel toezicht op zogenoemde significante banken direct uitgeoefend door de ECB. Artikel 1:25 Wft vormt
de basis voor het gedragstoezicht. De AFM is de gedragstoezichthouder. Dit toezicht is gericht op ordelijke en transparante
marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en de zorgvuldige behandeling van consumenten en beleggers.
Het gaat daarbij met name om het gedrag van financiële ondernemingen jegens eenieder die zich op de financiële markten
begeeft.
Op basis van de Wft kunnen besluiten altijd maar door één toezichthouder worden genomen (de éénloketgedachte). Dit
betekent onder meer dat de bevoegdheid tot vergunningverlening steeds exclusief is toebedeeld aan óf de AFM óf DNB (of
in het geval van banken, de ECB. Als een onderneming voornamelijk onder prudentieel toezicht staat, zoals een
verzekeraar of een betaalinstelling, dan is DNB de instantie die de vergunning verleent. Als een onderneming voornamelijk
onder gedragstoezicht staat, zoals een beleggingsonderneming, beleggingsinstelling of financiële dienstverlener, dan is de
AFM de vergunningverlenende instantie.
Verbodsbepalingen
De reikwijdte van de Wft wordt grotendeels bepaald door
de daarin opgenomen verbodsbepalingen. Het antwoord
op de kernvraag wanneer en voor welke activiteiten een
persoon of entiteit onder de Wft valt, begint met het
analyseren van de verbodsbepalingen. De meeste
verbodsbepalingen staan in Deel 2 van de Wft, het deel
over markttoegang. De structuur is elke keer hetzelfde.
Deel 2 beschrijft de handeling die in beginsel verboden is.
Deze handeling mag echter toch worden verricht als de
desbetreffende persoon of entiteit onder een uitzondering
of vrijstelling valt, dan wel een vergunning heeft om de
verboden handeling te mogen verrichten.
,Een VB: Een Nederlandse N.V. wenst kredieten aan haar werknemers aan te bieden tegen een zeer lage rente. De vraag is:
zijn de Wft-regels van toepassing? Om deze vraag te beantwoorden, moet allereerst gekeken worden of de desbetreffende
dienst onder een verbodsbepaling valt. Op grond van artikel 2:60 Wft is het verboden om krediet aan te bieden zonder een
vergunning van de AFM. Gezien de definities van ‘krediet’ en ‘aanbieden’ in artikel 1:1 Wft, is de conclusie dat de dienst in
beginsel onder het verbod valt. Vervolgens moet worden bekeken of een uitzondering of vrijstelling van toepassing is. Indien
de N.V. voldoet aan de voorwaarden van de uitzondering die voor werknemerskredieten zijn opgenomen in artikel 1:20(1)
(b) Wft, hoeft zij geen vergunning aan te vragen en hoeft zij ook niet aan de doorlopende vereisten in Deel 4 te voldoen
(Deel 3 bevat geen doorlopende vereisten voor aanbieders van krediet). Indien de N.V. niet voldoet aan de voorwaarden in
artikel 1:20(1)(b) Wft en zich ook niet op een andere uitzondering of vrijstelling kan beroepen, moet zij in beginsel een
vergunning aanvragen bij de AFM om de dienst te mogen aanbieden. Dat is slechts anders als de AFM op verzoek van de
N.V. een ontheffing verleent op grond van artikel 2:60(2) Wft. De vergunningvereisten staan in Deel 2. Daarnaast dient de
N.V. zich na het verkrijgen van de vergunning aan de doorlopende vereisten in Deel 4 te houden.
De gelaagde structuur van de Wft
Het geheel van regels in de Wft en de daaronder liggende regelgeving vormt een gelaagd systeem. Het hoogste niveau van
nationale regels is de Wft. Een groot aantal regels uit de Wft is weer nader uitgewerkt in Algemene Maatregelen van
Bestuur (AMvB’s), zoals het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Op hun beurt zijn sommige
regels uit AMvB’s nader uitgewerkt in ministeriële regelingen. Daarnaast hebben de AFM en DNB nadere regelingen
uitgevaardigd ten aanzien van specifieke onderwerpen. Zij hebben ook beleidsregels gepubliceerd waarin zij kenbaar maken
hoe zij de hun toekomende bevoegdheden gebruiken.
Financiële onderneming/financiële dienst/financieel product
Art. 1:1 Wft bevat diverse verzamelbegrippen die voor een goed begrip van de Wft van belang zijn.
Kort gezegd betreft het begrip ‘financiële onderneming’ vrijwel alle ondernemingen die op grond van de Wft gereguleerd
zijn. De door financiële ondernemingen te verlenen diensten of te verrichten activiteiten worden in de Wft aangeduid als
‘financiële diensten’. Artikel 1:1 Wft bevat een definitie van ‘financiële dienst’ waarin verschillende (maar niet alle) door de
Wft gereguleerde diensten worden opgesomd. Een overkoepelend element bij alle financiële diensten is dat de dienst
betrekking moet hebben op een ‘financieel product’. Dit is een ruim verzamelbegrip dat kort samengevat alle producten
omvat die op basis van de Wft gereguleerd zijn.
Europese invloeden op het financieel toezicht
Veel bepalingen in het Nederlandse financiële toezichtrecht komen voort uit Europese regelgeving. Met betrekking tot
vrijwel iedere financiële onderneming die in dit boek aan de orde komt, zijn één of meerdere Europese richtlijnen
opgesteld. Dit zijn bijvoorbeeld de verschillende bankenrichtlijnen, de Capital Requirements Directives, de richtlijnen met
betrekking tot levens-, schade- en herverzekeraars, de Richtlijnen Betaaldiensten (PSD en PSD2), MiFID en MiFID II (deze
zijn van toepassing op beleggingsondernemingen), de Icbe-Richtlijnen, de AIFMD (deze is van toepassing op
beleggingsinstellingen die niet als icbe kwalificeren), de Richtlijn Verzekeringsbemiddeling en de Richtlijn
Verzekeringsdistributie. Daarnaast zijn er richtlijnen die betrekking hebben op specifieke onderwerpen of onderdelen van
de dienstverlening, zoals de Richtlijn Depositogarantiestelsels, de Antonveneta-Richtlijn en de Prospectusrichtlijn.
Wisselwerking tussen toezichtrecht en civiel recht
De regels die zijn opgenomen in de Wft zijn toezichtrechtelijk van aard. Zij richten zich tot marktpartijen. Op de naleving
ervan wordt in beginsel toegezien door de financiële toezichthouders, de AFM, DNB en de ECB. Sommige bepalingen zijn
bovendien strafrechtelijk gesanctioneerd in de Wet op de economische delicten (WED). Art. 1:23 Wft “De
rechtsgeldigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling welke is verricht in strijd met de bij of krachtens deze wet
gestelde regels is niet uit dien hoofde aantastbaar, behalve voor zover in deze wet anders is bepaald.” Dit betekent dat het
uitgangspunt is dat als een rechtshandeling is verricht in strijd met de Wft of op de Wft gebaseerde regelgeving, zoals het
BGfo, dit in beginsel niet betekent dat deze rechtshandeling nietig of vernietigbaar is. Slechts als de Wft expliciet bepaalt
dat een rechtshandeling aantastbaar is als deze in strijd met de Wft is aangegaan, wordt van dit beginsel afgeweken.
Het BW bevat een aantal instrumenten waarmee cliënten rechtshandelingen die zijn aangegaan met een financiële
onderneming kunnen aantasten. De belangrijkste zijn de vernietiging en de ontbinding wegens tekortkoming in de
nakoming van een overeenkomst. Vernietiging is geregeld in artikel 3:49-3:58 BW, ontbinding wegens tekortkoming in
artikel 6:265-6:279 BW. In het kader van de relatie tussen de financiële onderneming en de cliënt is dwaling (artikel 6:228-
6:230 BW) een belangrijke grond voor vernietiging. Als een financiële onderneming onjuiste informatie heeft verstrekt en
wist of had moeten begrijpen dat de cliënt een rechtsverhouding of een transactie niet was aangegaan als de juiste
informatie was verstrekt, is in beginsel aan de eisen voor vernietiging op grond van dwaling voldaan. Het handelen van een
financiële onderneming wordt niet alleen getoetst aan de publiekrechtelijke regelgeving, maar ook aan voornamelijk op
zorgplicht gerichte civielrechtelijke normen die in het algemeen op financiële ondernemingen rusten. Dit wordt ook wel de
civielrechtelijke zorgplicht genoemd. Het privaatrecht bevat de nodige zorgplichtbepalingen. De relatie tussen een
financiële onderneming en haar cliënten kwalificeert meestal als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel
7:400 BW. Artikel 7:401 BW bepaalt dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer
in acht moet nemen. Schending van de zorgplicht kan een grondslag zijn voor een vordering tot schadevergoeding uit
hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad.
,Handboek Beursgang (O&R nr. 68) – Hoofdstuk 1
Redenen voor een beursgang
(i) het verkrijgen van toegang tot de kapitaal markt, (ii) bedrijf strategische overwegingen en (iii) de wens van bestaande
aandeelhouders om hun belang te verkopen.
Het verkrijgen van toegang tot de kapitaalmarkt
Bedrijfsactiviteiten kunnen op uiteenlopende wijze worden gefinancierd. Worden na verloop van tijd de bedrijfsactiviteiten
ondergebracht in een vennootschap, kan de ondernemer investeerders uitnodigen te participeren in het aandelenkapitaal.
Ook zal in deze fase een bank doorgaans bereid zijn het werkkapitaal te financieren. Hoewel leningen ter financiering van
bedrijfsactiviteiten in vele varianten voorkomen, hebben zij als gemeenschappelijk kenmerk dat de lening op een vooraf
bepaalde datum moeten worden afgelost en dat op voorhand wordt bepaald welke vergoeding ('rente') is verschuldigd in
ruil voor de lening. De financiering door middel van de uitgifte van aandelen heeft andere kenmerken. Met een aandeel in
de vennootschap wordt de investeerder 'mede-eigenaar' van de vennootschap. Een aandeel heeft naar zijn aard een
onbeperkte looptijd. Het dividend dat op de aandelen wordt uitgekeerd is in beginsel geheel winstafhankelijk. Het
financieren van bedrijfsactiviteiten door het uitgeven van aandelen kan dus een alternatief zijn voor een lening bij een
bank. Indien de aandelen aan een beurs worden genoteerd, biedt dat bovendien de mogelijkheid om op enig moment,
bijvoorbeeld in het kader van een overname, relatief eenvoudig geld 'uit de markt' te halen door de uitgifte en notering van
nieuwe aandelen. Toegang tot de kapitaalmarkt is niet alleen van belang ten tijde van expansie en groei van de
onderneming. Indien een beursvennootschap op enig moment met (te) veel vreemd vermogen is gefinancierd, kan het
noodzakelijk zijn om door de uitgifte van aandelen eigen vermogen aan te trekken. Daarmee wordt op de balans de
verhouding tussen vreemd en eigen vermogen hersteld.
Strategie
Een beursnotering is een manier om beleggers te interesseren voor een markt waarin (nieuwe) commerciële activiteiten
worden gestart. Zeker bij bedrijven die hun belangrijkste afzetgebied hebben op afstand van hun plaats van vestiging, kan
het een overweging zijn om een notering aan te vragen in de regio waar hun naamsbekendheid en commerciële belangen
groot zijn. Een andere overweging voor een beursgang kan zijn gelegen in het streven naar een nieuwe vaste groep van
aandeelhouders, zoals grote institutionele beleggers of instellingen met wie het management goede relaties onderhoudt.
Om dergelijke investeerders te interesseren kan een notering in de jurisdictie waar de investeerder is gevestigd wenselijk
zijn.
Exit van aandeelhouders
Grootaandeelhouder/ondernemer De verklaringen die in deze gevallen worden aangevoerd voor de gehele of
gedeeltelijke exit van de ondernemer zijn onder meer pensionering, geen opvolgers in de familie, fiscale
overwegingen en estate planning.
Private equity investeerders Een andere groep van verkopende aandeelhouders zijn private equity
investeerders. Na het voltooien van de reorganisatie en het verstrijken van doorgaans drie tot zeven jaren, is een
beursgang van de vennootschap een manier om het aandelenbelang af te bouwen. Zoals hiervoor al opgemerkt,
kan het terugbrengen van de verhouding tussen vreemd- en eigen vermogen een reden zijn voor een beursgang.
Met name bij vennootschappen die door private equity investeerders naar de beurs worden gebracht, kan dat
een belangrijke overweging zijn.
Holdingvennootschappen Als onderdeel van een bedrijfsstrategie kan worden besloten dat niet alleen de
(mogelijk reeds genoteerde) holdingvennootschap maar (ook) een dochtervennootschap een notering verkrijgt.
Een overweging voor een dergelijke equity carve out kan zijn dat de niet-kernactiviteiten ondergebracht in een
dochtervennootschap of divisie een snellere groei doormaken dan de kernactiviteiten elders binnen de groep.
Privatisering Privatisering betreft de verkoop door de staat van belangen die zij houdt in private
ondernemingen. Indien de staat ervoor kiest een belang te verkopen, is een beursgang een optie voor een gehele
of gedeeltelijke exit. Een privatisering door middel van een beursnotering onderscheidt zich van andere
beursgangen door het feit dat vaker sprake kan zijn van een 100% 'herplaatsing' van aandelen (secondary
offering). Met de term 'herplaatsing' wordt doorgaans gedoeld op een verkoop van bestaande aandelen, in
tegenstelling tot nieuw uitgegeven aandelen.
De keerzijden van een beursgang
Kosten
De (directe) kosten verbonden aan een beursgang zijn in de eerste plaats de vergoedingen die zijn verschuldigd aan de
banken en betrokken adviseurs. Deze vergoedingen bestaan uit de underwriting fee voor de banken (tot enkele procenten
van de emissieopbrengst), de kosten voor juridisch advies (de uitgevende instelling draagt ook de kosten van de
begeleidende banken), accountantskosten, de vergoedingen die aan de beurs betaald dienen te worden en de kosten van
de publiciteitscampagne waarmee de beursgang is omgeven.
, Naast de eenmalige kosten voor een beursgang zijn er aan een beursnotering ook doorlopende kosten verbonden. Daarbij
kan worden gedacht aan de kosten verbonden aan het inrichten en onderhouden van de interne organisatie om tijdig te
voldoen aan wettelijke informatieverplichtingen die van toepassing zijn op beursvennootschappen en het omgaan met
koersgevoelige informatie.
Verplichting tot transparantie
Een aspect van een beursnotering dat door het bestuur van de vennootschap soms als negatief wordt ervaren, is het feit
dat het vennootschappelijke reilen en zeilen zich afspeelt in het publieke domein. In de eerste plaats is een
beursvennootschap onderworpen aan de wettelijke verplichting tot het publiceren van (financiële) informatie. Deze
informatieverplichtingen zijn complex en sterk gereguleerd. Op de niet-naleving daarvan staan uiteenlopende sancties en er
zijn reputationele risico's aan verbonden. Verder zijn beursvennootschappen onderworpen aan de Corporate Governance
Code. Ten slotte zijn beursgenoteerde bedrijven kwetsbaar voor actualiteit, publiciteit en beeldvorming, zoals bijvoorbeeld
ten aanzien van het remuneratiebeleid.
Gewijzigde governance-structuur
Een aandeel verschaft de houder daarvan niet alleen een aanspraak op dividend, maar ook stemrecht in de algemene
vergadering van aandeelhouders. Het bestuur dient verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en het stemrecht
biedt de aandeelhouder de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op het door het bestuur gevoerde beleid. Deze
mogelijkheid wordt door beleggers doorgaans positief gewaardeerd en de wijze waarop de zeggenschapsverhoudingen zijn
vormgegeven beïnvloedt het succes van de beursgang en de latere prijsvorming van het aandeel. Het bestuur van een
vennootschap zal daarentegen een invloedrijke positie van aandeelhouders niet altijd ervaren als behulpzaam bij het
vormgeven en uitvoeren van zijn beleid. Dit komt het meest sterk tot uitdrukking indien een beursgenoteerde
vennootschap het doelwit wordt van een overnamebod, bijvoorbeeld door een concurrerend bedrijf. In het uiterste geval
verliest het bestuur de mogelijkheid om de toekomst van de eigen onderneming zelf te bepalen.
De betrokken partijen
Verkopende aandeelhouders
Een beursgang bestaat in de meeste gevallen uit een herplaatsing en een emissie. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, betreft
de 'herplaatsing' de verkoop door de aandeelhouders van (een deel van) hun aandelenbelang, met andere woorden: de
reeds uitgegeven aandelen in de te noteren vennootschap.
De vennootschap
Een vennootschap kan in het kader van haar beursgang ook nieuwe aandelen uitgeven. Dit deel van de beursgang is de
'emissie'. Een combinatie van herplaatsing en emissie is mogelijk. Voordat tot notering kan worden overgegaan, zullen
zowel de statuten van de vennootschap als de organisatie van de onderneming zelf worden aangepast. Wat betreft de
statuten kan worden gedacht aan het omzetten van de rechtsvorm (van een BV naar een NV), het wijzigen van de
bevoegdheden van het bestuur en de raad van commissarissen, de verdeling van zeggenschapsrechten,
beschermingsmaatregelen en, niet in de laatste plaats, de statutaire bepalingen over (verhandelbare) aandelen in het
kapitaal van de vennootschap. De organisatie van de onderneming moet worden ingericht opdat kan worden voldaan aan
de uiteenlopende verplichtingen van een beursvennootschap, zowel op juridisch gebied (periodieke en incidentele
informatieverplichtingen, omgang met koersgevoelige informatie, benoemen van een compliance-officer) als op
commercieel gebied (bijvoorbeeld het onderhouden van de investor relationship).
Beleggers
In de eerste plaats kan een onderscheid worden gemaakt tussen professionele en niet-professionele beleggers. De eerste
fase van de marketing van een beursgang richt zich uitsluitend op professionele beleggers of, in de terminologie van de Wft
juister geformuleerd, gekwalificeerde beleggers. Er zijn meerdere redenen om in deze fase alleen gekwalificeerde beleggers
te benaderen. Zo is het verboden om effecten aan te bieden aan het publiek (waaronder begrepen niet professionele/niet-
gekwalificeerde beleggers) zonder een goedgekeurd prospectus. Dit verbod geldt echter niet voor gekwalificeerde
beleggers. De vennootschap zal streven naar een stabiele groep van investeerders met een langetermijnvisie.
Beurs
Voordat aandelen aan een beurs verhandeld kunnen worden, moet aan de betreffende beurs worden verzocht om toelating
tot de notering.
Banken
Banken vervullen bij een beursgang een centrale rol. Bij een beursgang van enige omvang zijn meerdere banken betrokken
die samenwerken in een syndicaat. Het syndicaat staat onder leiding van de lead manager. De begeleidende banken
vormen de schakel tussen enerzijds de verkopende aandeelhouder en de uitgevende vennootschap en anderzijds de
beleggers. Banken voeren een DD uit naar de vennootschap: deze bevindingen vinden hun weerslag in de prospectus.