Samenvatting internationaal privaatrecht
Week 1
Strikwerda
Nrs. 2-7, 9-13, 15-24, 26-50, 63-68, 70-75, 77-83
In onze internationaliserende samenleving zijn grensoverschrijdende rechtsverhoudingen geen
uitzondering. Het IPR heeft ten doel de problemen die voortvloeien uit de samenloop van nationale
rechtsstelsels bij internationale privaatrechtelijke rechtsverhoudingen te normeren.
VB: als een Nederlandse toerist in Italië wordt aangereden door een Duitse automobilist die niet wil
betalen, dan rijst de vraag welk recht van toepassing is. En als de Duitser bijv. veroordeeld wordt door
een van de rechters, dan is de volgende vraag of de rechterlijke beslissing buiten het land van de
rechter, rechtskracht heeft en ten uitvoer kan worden gelegd.
Von Savigny heeft het stelsel van conflictenrecht ontwikkeld. Hij zegt: niet de rechtsregel maar de
rechtsverhouding vormt het punt van vertrek in de conflictenrechtelijke rechtsvinding.
Beschermingsbeginsel: de keuze welk recht van toepassing is wordt bepaald dor de beschermende
strekking van de regels van het objectieve recht. De zwakkere partij, zoals de werknemer verdient
bescherming, de plaats waar de werknemer arbeid heeft verricht, dat recht is van toepassing. Of de
consument, waar de consument hoofdverblijfplaats heeft is van toepassing.
Begunstigingsregel: hierbij wordt iemand begunstigd.
Bij het renvoiprobleem gaat het steeds om een conflict tussen onze verwijzingsregel en de
verwijzingsregel van het rechtsstelsel dat wij toepasselijk achten. Hier ontstaat een negatief conflict. De
internationale rechtsverhouding komt overal voor dichte deuren te staan en dreigt in een rechtsvacuüm
terecht te komen. Voorbeeld: onze verwijzingsregel verklaart Nederlands recht van toepassing op de
erfopvolging van een Nederlandse erflater, ongeacht hoe de nalatenschap is samengesteld en ongeacht
waar de boedelbestanden zich bevinden. De Franse erfrechtelijke verwijzingsregel splitst echter de
vraag naar het toepasselijke recht en onderwerpt de vererving van onroerende zaken aan de wet van
ligging en die van roerende zaken aan de wet van de laatste woonplaats van de erfgelater. Ten aanzien
van een Nederlandse erflater die een onroerende zaak in Frankrijk nalaat, kan derhalve een positief
conflict ontstaan tussen onze verwijzingsregels en de Franse. Gezien het conflictenrecht van elk van
beide rechtsstelsels wil zowel het Nederlandse recht als het Franse recht toegepast worden op de
vererving van het vakantiehuis.
Week 2
Nrs. 164-177
Er worden 4 beperkingen gesteld (door de HR in het Alnati-arrest) aan de vrijheid van de
contractspartijen om zelf het op hun overeenkomst toepasselijke rechtsstelsel vast te stellen:
1. De rechtskeuze is alleen toelaatbaar bij een overeenkomst ‘welk een internationaal karakter draagt’.
Ten aanzien van niet internationale overeenkomsten verkeren partijen immers niet in onzekerheid
over de vraag welk recht op hun overeenkomst van toepassing is.
2. ‘voor zover de wet zich daartegen niet verzet’. Deze beperking ziet enerzijds op Nederlandse
voorrangsregels en anderzijds op bijzondere conflictregels die uitdrukkelijk of door hun aard of
strekking rechtskeuze geheel of gedeeltelijk uitsuiten.
3. De rechtskeuzebevoegdheid wordt ook beperkt doordat ook buitenlandse voorrangsregels in staat
worden verklaard de rechtskeuze te doorbreken. Niet alleen Nederlandse, maar ook buitenlandse
, voorrangsregels kunnen toepassing verkrijgen boven het door de contractspartijen als toepasselijk
aangewezen rechtsstelsel.
4. Contractspartijen behoren van de rechtskeuzebevoegdheid een verantwoord gebruik te maken en
slechts een rechtsstelsel als toepasselijk recht kan aanwijzen dat een zekere band heeft met partijen
en/of hun overeenkomst.
Traditioneel streden 2 verwijzingsregels om de voorrang. Volgens de ene verwijzingsregels is op een
internationale overeenkomst van toepassing het recht van het land waar de overeenkomst is gesloten
(de lex loci contractus-regel), volgens de andere verwijzingsregel is het rcht van het land waar de
overeenkomst ten uitvoer moet worden gelegd van toepassing (de lex loci solutionis-regel). Geen van
beide regels heeft in het Nederlandse conflictenrecht de overhand gekregen. Wij kennen de regel van
het nauwst verbondenheid.
EVO heeft betrekking op verbintenissen uit een overeenkomst. Het is dus niet van toepassing op niet-
contractuele verbintenissen (zoals OD). De EVO is nu omgezet in een verordening, namelijk de Rome I-
verordening. Deze is op 17 december 2009 ingetreden voor alle EU-lidstaten, met uitzondering van
Denemarken.
Blijkens art. 2 heeft de Rome I-verordening een universeel karakter. De regeling van de verordening is
dus van toepassing, ongeacht of de overeenkomst op enigerlei wijze verbonden is met een lidstaat. Ook
de vraag welk recht van toepassing is op bijv. een tussen een Amerikaans en Chinees bedrijf gesloten
overeenkomst die moet worden uitgevoerd in Japan, dient de Nederlandse rechter te beantwoorden
aan de hand van de verwijzingsregeling van de verordening.
Het materiële toepassingsgebied van de verordening staat in art. 1. Hierin wordt bepaald dat de
verordening van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten ‘in gevallen waarin uit het recht
van verschillende landen moet worden gekozen.’ Welke onderwerpen buiten het toepassingsbereik van
de Verordening vallen, staat in lid 2 en 3.
In de Rome-I verordening hebben partijen de vrijheid om zelf op hun overeenkomst toepasselijk recht
aan te wijzen (art. 3). Ieder rechtstelsel mag gebruikt worden, ook van een land waar partijen geen
aanknopingspunt mee hebben. Uit dit artikel wordt niet helemaal duidelijk of het contractspartijen vrij
staat onderdelen van hun overeenkomst aan telkens verschillende rechtsstelsels te onderwerpen. De
rechtskeuze moet uitdrukkelijk zijn gedaan, maar ook een stilzwijgende rechtskeuze, mits deze
voldoende duidelijk blijkt uit de bepalingen of de omstandigheden van het geval, is toegestaan. Partijen
mogen ook na het sluiten van de overeenkomst pas een rechtskeuze toevoegen of hun rechtskeuze
wijzigen.
Indien de partijen geen rechtskeuze gemaakt hebben, dan dient het recht bepaald te worden aan de
hand van art. 4. Deze verwijzingsregel is gegrond op de leer van de karakteristieke of kenmerkende
prestatie. Valt de overeenkomst buiten het in het eerste lid genoemde categorieën, dan geldt lid 2.
Soms kan alleen niet worden vastgesteld welke prestatie de kenmerkende prestatie is. Te denken valt
aan een overeenkomst sui generis die voor beide partijen verplichtingen in het leven roept die niet enkel
bestaan uit het betalen van geld, en voorts aan overeenkomsten die als type leiden tot 2 gelijksoortige
prestaties (bijv. ruil). In deze gevallen wordt teruggekeerd naar het aanknopingsbeginsel waarop de leer
van de karakteristieke prestatie berust: de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land
waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is, art. 4 lid 4.
,Art. 5 tm 8 van de verordening zijn gericht op specifieke overeenkomsten. deze moeten eerst worden
uitgesloten voordat art. 4 van toepassing is. Dus heb je bijv. te maken met een
consumentenovereenkomst, dan is art. 6 van toepassing.
Art. 5: vervoerovereenkomsten > hier heb je een onderscheid tussen vervoer van goederen en vervoer
van personen. Partijen hebben hier ook de vrijheid om zelf een rechtskeuze te maken overeenkomstig
art. 3. Hebben zij hier geen gebruik van gemaakt, dan wordt de vervoersovereenkomst op basis van de
leer van de karakteristieke prestatie beheerst door het recht van het land waar de vervoerder zijn
gewone verblijfplaats heeft. Vereist is dat deze plaats samenvalt met ofwel de plaats van ontvangst van
de goederen, ofwel de plaats van de aflevering van de goederen ofwel de gewone verblijfplaats van de
verzender. Is dit niet het geval, dan is van toepassing het recht van het land waar de door partijen
overeengekomen plaats van aflevering van de goederen is gelegen. Vervoer van personen is lid 2. Deze
berust op het beschermingsbeginsel. Dit beginsel brengt in de eerste plaats mee dat, om een adequaat
beschermingsniveau voor de passagier te waarborgen, grenzen worden gesteld aan de
rechtskeuzebevoegdheid. Gekozen kan slechts worden voor het recht van het land waar de passagier of
de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft.
Art. 6 de consumentenovereenkomst > deze regel berust op de beschermingsregel. Voldoet een
overeenkomst aan de omschrijving in dit artikel en valt zij niet onder de uitzondering genoemd in lid 4,
dan wordt zij op de voet het beschermingsbeginsel beheerst door het recht van het land waar d
consument (als zwakkere partij) zijn gewone verblijfplaats heeft (lid 1).
Art. 7 is de verzekeringsovereenkomst > uitgangspunt is dat het toepasselijke recht op
verzekeringsovereenkomsten die een groot risico dekken, wordt bepaald langs de lijnen van art. 3 en 4,
terwijl bij de vaststelling van het toepasselijk recht op verzekeringsovereenkomsten die niet een groot
risico dienen, rekening wordt gehouden met de positie van de verzekeringsnemer als zwakkere partij en
plaats is ingeruimd voor het beschermingsbeginsel.
Bij gebreke aan een rechtskeuze (bij de verzekeringen met een groot risico), is geheel overeenkomstig
de leer van de karakteristieke prestatie, het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone
verblijfplaats heeft van toepassing.
Art. 8 de arbeidsovereenkomst > ook deze wijkt af (net als de consumentenovereenkomst) van de
hoofdregel van art. 3 en 4. Lid 1 is gebaseerd op het beschermingsbeginsel en houdt in dat de
arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering
van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Verricht de werknemer zijn arbeid oorspronkelijk
niet in 1 land, dan is toepasselijk het recht van het land van waaruit hij zijn arbeid verricht, lid 2. Is dit
ook niet van toepassing, dan is ingevolge lid 3 het recht van toepassing van het land waar zich de
vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.
Het Weens koopverdrag bevat materieel kooprecht voor internationale koopovereenkomsten van
roerende zaken. De Rome-I verordening en het Weens Koopverdrag overlappen elkaar dus niet. waar
het formele toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag mede bepaald wordt door het ipr van de
verdragsstaten, sluiten de regelingen als het ware op elkaar aan.
Het materiele toepassingsgebied van het Weens koopverdrag staat in art. 2 t/m 5. Daaruit blijkt dat de
regeling van het verdrag niet van toepassing is op onder andere de consumentenkoop en dat de
geldigheid van de overeenkomst of van de daarin vervatte bedingen, evenals de gevolgen die de
overeenkomst kan hebben voor de eigendom van de verkochte zaken, buiten het materiele
toepassingsgebied van het verdrag zijn gesteld (art. 4).
, Het formele toepassingsgebied is geregeld in art 1 en 6. Art 1 zegt: als eerste voorwaarde voor
toepasselijkheid geldt dat partijen gevestigd zijn in verschillende staten. Als bijkomende voorwaarde
geldt dat deze staten verdragsluitende staten zijn of dat volgens de regels van ipr het recht van een
verdragsluitende staat van toepassing is.
Indien een overeenkomst zonder rechtskeuze beheert wordt door het Weens Koopverdrag, dan is de
uitlegregel van het Weens Koopverdrag van toepassing, art. 8. Is de overeenkomst van toepassing op
het Weens Koopverdrag, dan is de rol van het ipr in beginsel uitgespeeld.
Jurisprudentie:
HR 13 mei 1996, NJ 1967, 3 (Alnati):
In dit arrest aanvaardde de HR ondubbelzinnig de ruime leer met betrekking tot de
rechtskeuzebevoegdheid in het internationale contractenrecht. In de feitelijke instanties hadden zowel
de rechtbank als het hof geoordeeld dat de contractspartijen slechts een materieelrechtelijke
rechtskeuzebevoegdheid toekomt. De hoge raad brak met deze beperkte opvatting en gaf ruim baan
aan de conflictenrechtelijke rechtskeuzebevoegdheid door te overwegen dat naar Nederlands
internationaal privaatrecht in beginsel toelaatbaar is dat bij een ovk welke, als de onderhavige, een
internationaal karakter draagt, partijen de algehele toepasselijkheid kiezen van een ander rechtsstelsel
dan volgens de zonder zodanige rechtskeuze geldende regel van internationaal privaatrecht van
toepassing zou zijn geweest, en volgens hetwelk zulk een rechtskeuze, voor zover de wet zich daartegen
niet verzet, dan meebrengt, dat die overeenkomst alleen door het gekozen rechtsstelsel wordt beheerst
met uitsluiting niet ook van dat hetwelk, ware die rechtskeuze niet gedaan, op de ovk had behoren te
worden toegepast.
HR 12 januari 1979, NJ 1980, 526 (Surinaam deviezenrecht):
Koopovk tussen een Curacoase verkoper en een Surinaamse koper waarbij het Curacaose recht van
toepassing was. de ovk had betrekking op de verkoop van een huis. De vrouw van de echtgenoot beriep
zich op de nietigheid van de koopovk omdat volgens Suriaams Deviezenrecht dit contract nietig was
omdat een vergunning ontbrak. Zij stelt dat de Surinaamse koper als ingezetene van Suriname aldaar
een vergunning nodig had om de rechtshandeling aan te gaan. De Surinaamse Deviezenregeling gaat het
ongecontroleerd naar het buitenand van nationale deviezen tegen. Deze semipubliekrechtelijke regels
komen, ongeacht of zij deel uitmaken va het door het conflictenrecht aangewezen rechtsstelsel, voor
toepassing in aanmerking als het belang dat zij beogen te beschermen dat in concreto ook verlangt.
De vraag was: zijn in dit geval zulke grote belangen betrokken dat de Nederlandse Antilliaanse rechter
rekening moet houden met het Surinaams recht en daarom die voorschriften voorrang moet geven
boven het geldend Antiliaans recht?
HR zei: Nee, de koopovk is geldig. De handhaving van het Surinaamse voorschrift dat de koopovk met
nietigheid bedreigd is in dit concrete geval voor Suriname niet zo van fundamenteel belang, dat het i.c.
toepasselijke Nederlandse Antilliaanse recht daarvoor zou moeten wijken, nu onaannemelijk is dat het
doel van de Surinaamse Deviezenregeling, te weten het tegengaan van het ongecontroleerd naar het
buitenland verdwijnen van Surinaamse Deviezen, door nietigverklaring van de ovk in belangrijke mate
zou worden bevorderd.
HR 25 september 1992, NJ 1992, 750 (Balenpers):
Artikel 4 lid 5 van het EVO (identiek aan 4 lid 3 Rome I verdrag).
Een Nederlandse verkopen van Balenpersen had een agent in Frankrijk. In Frankrijk probeerde de
tussenpersoon zijn balenpersen te verkopen. De agent benaderd een Franse koper en onderhandelt met
die koper over de totstandkoming van een koopovk rechtstreeks tussen V en K. De onderhandelingen
vinden plaats in Frankrijk. Via A was ook een offerte naar K gestuurd. Het enige dat V rechtstreeks naar K