Hoorcolleges Financieel Management in de
Publieke Sector
Hoorcollege 1A: Inleiding
- Financieel management: planning en beheersing van financiële taken en transacties.
- Gaat niet over beleid (wat doen we en waarom?) nemen we hier als gegeven.
-> maar over beheer (hoe?) kan het anders of beter?
- Bedrijfseconomische instrumenten, in de context van de publieke sector.
-> algemene economie houdt belangrijke rol.
- Een aantal voorvallen:
-> 3% (maximaal tekort EU-landen binnen monetaire stelsel)
-> kosten van een paspoort (belangrijk zodra gemeenten toestemming krijgen of kosten
in rekening te brengen, maar niet meer dan dat hoe kom je aan de kostprijs?)
-> politie en haar prestatiecontract (geldt krijgen op basis van prestatieafspraken rare
gedragingen bij personeel)
-> Noord-Zuidlijn (meer dan 2 keer zo duur gebleken en duurde 2 keer zo lang)
-> corona en tientallen actoren
-> Vestia (woningbouwcorporatie met termijncontracten risico’s afdekken, maar ook
geld verdiend, miljarden euro’s schuld)
- Rode draad: diverse thema’s, allemaal aspecten van het ‘hoe’ i.p.v. het ‘waarom’ hoe
voeren we beleid uit?
Non-profit en publieke sector
- Karakter publieke sector
-> ander doel: niet om winst te maken (gebeurt wel, maar niet het doel)
-> diverse producten/diensten (ziekenhuisoperaties, lessen op scholen, sociale
huurwoningen, diplomatieke acties, etc.)
-> divers georganiseerd
-> bekostiging: niet marktgeoriënteerd (maar uit voornamelijk belastingen of sociale
premies)
-> aanzienlijk deel van de economie (ongeveer de helft)
- Onderdelen van non-profit
1. Publiek georiënteerde organisaties: de traditionele overheid, georganiseerd via het
publiekrecht (gemeenten, provincies, ministeries, waterschappen, etc.)
2. “Middenveld”: cliëntgerichte organisaties, georganiseerd via privaat- en publiekrecht
-> min of meer zelfstandig opererende organisaties die een publieke taak uitvoeren.
-> zoals onderwijs, zorg, corporaties, openbaar vervoer
3. Private organisaties die gericht zijn op leden, georganiseerd via het privaatrecht
-> zoals kerken, vakbonden, goede doelen
-> in dit vak niet aan de orde.
- Publieke sector: overheid (1) plus middenveld (2); non-profit: publieke sector +
ledenorganisaties (1+2+3)
- Overheid: wie valt eronder? Rijk, provincie, gemeente, waterschap; agentschap, B&L-
dienst (uitvoerende diensten van de traditionele overheid); ZBO’s (meer vrijheid dan
agentschappen, meer op afstand); Europese Unie; gemeenschappelijke regelingen (bv.
gemeenten voor brandweer)
- Markt – publieke sector
-> markt: drieslag in één hand beslissen, betalen en genieten (ik beslis wat ik koop, ik
betaal en ik gebruik)
-> publieke sector: relatie doorgesneden (betalen via verplichte sociale premies en
belastingen, geeft niet het recht op bepaalde goederen of diensten uit publieke sector;
, veel of weinig gebruik maken, maar staat los van betaling)
-> gevolg: totaal andere wijze van besluiten, uitvoeren en verantwoorden
Markt en efficiëntie
- Markt in theorie efficiënt (volledige vrije mededinging), maar:
-> marktfalen (op sommige punten werkt de markt niet)
-> macro-economie (soms gaat het goed, soms gaat het minder)
-> verdeling/rechtvaardigheid (we vinden dat de uitkomsten niet rechtvaardig zijn, met
name in toegang tot bepaalde diensten)
-> paternalisme (overheid weet het beter, bijvoorbeeld tussen nu en de toekomst)
- Marktfalen:
-> marktmacht (geen vrije concurrentie, maar weinig of één producent(en) hebben de
macht hogere prijs dan dat optimaal is)
-> collectieve goederen (niet-rivaliserend, niet-uitsluitbaar; bv. dijkbescherming)
-> externe effecten (kosten of baten die in productie of consumptie plaatsvinden die niet
terug te zien zijn in de prijs)
-> asymmetrische informatie (de vrager of aanbieder heeft meer inzicht in risicoprofiel
van de gebruiker, bv. bij verzekeringen)
Hoe wordt ingegrepen?
- Regelgeving verbod, verplichting
- Zelf produceren paspoorten, defensie, etc.
- Uitbesteden private organisatie het laten doen
- Financiële prikkels niet met producten of diensten, maar belastingen of subsidies
gedrag sturen
- Overdrachten zak met geld van publieke sector naar ontvanger, bv. bijstandsuitkering,
AOW, werkloosheidsuitkering.
- Overleg samen eruit komen
- Overreding bv. spotjes, mensen proberen iets te leren of iets anders te laten doen.
Non-market failures
- Gaat dat goed? Lang niet altijd.
-> budgetimperfecties (in markt marktimperfecties, via publieke sector ook niet altijd
goed; kwestie van afwegen) non-market failures
- Output slecht gedefinieerd en moeilijk meetbaar
- Kwaliteit moeilijk vast te stellen
-> bv. naar het ziekenhuis, gezien door specialist en die schrijft iets voor consult 30
minuten; weer naar de specialist, maar nu met een andere collega die ook een half uur
kijkt uur aan specialistentijd
-> is de kwaliteit dan beter geworden of is er gewoon twee keer zo lang over gedaan?
- Geen concurrentie
-> in de markt is er door de concurrentie een optimale, lagere prijs
-> in publieke sector kunnen prijzen omhoog gaan zonder gevolgen
- Geen criteria voor stopzetten beleid bloempjes van Catharina
-> tsaar wilde een schildwacht voor bloemen in de tuinen, jaren later stond die er nog
steeds, terwijl dat bloempje al lang was verdwenen.
- Beloning voor formuleren probleem en ontwerpen oplossen altijd vooruitkijken.
-> wat komen we tegen en hoe gaan we het aanpakken?
-> terugkijken gebeurt vaak niet.
- Politieke conjunctuur
-> bv. Rijksoverheid om de vier jaar, in het jaar vlak voor verkiezingen worden geen
impopulaire maatregelen genomen, invloed op wat er gebeurt.
,Wereldbank Von Hagen
- Uit het rapport van de Wereldbank:
-> principaal-agentprobleem
-> common pool-probleem
Principaal-agentprobleem
- Kiezer: principaal, politicus: agent
-> probleem: politici willen rents (andere doelen) eigen ideeën, eigen wensen niet
per se eigen belang, maar anders dan wat de principaal had gewild.
-> speelt ook in relatie politici-ambtenaren keten aan principaal-agentrelaties
- Oplossing:
-> contracten: lastig, want onzeker en complex (niet alles vast te leggen, als je dat wel
gaat doen altijd incomplete contracten, ruimte om dan ongewenste dingen te doen)
-> gevaar altijd: residual power, macht om dingen te doen die we niet willen voor
agenten.
-> alternatief: begrotingsinstituties (niet dé oplossing, maar een rem zetten op het
gedrag en inzichten om te corrigeren) allerlei mogelijke dingen (college 1b)
- Begrotingsinstituties beperken van principaal-agentprobleem
-> formele en informele regels en principes bv. comptabele regels (manier waarop
verantwoording is ingericht) normering, controle, toezicht
-> alles wat verantwoording verbetert (compleet, helder, eerlijk)
-> alles wat concurrentie intenser maakt (soms kan dat werken, vaak niet)
Common pool-probleem
- Geld uit algemene middelen besteed aan afzonderlijke groepen
-> altijd vraag naar meer opwaartse druk op uitgaven
- Netto-baten voor deze groep groot (lobbyen); netto kosten gering (uitgesmeerd over alle
belasting- en premiebetalers)
-> weinig/geen tegendruk tegen de altijd groter wordende vraag.
- Gemeenschappelijke vijver waaruit we kunnen vissen, die wordt wel gevuld met geld.
-> gevolg: te hoge uitgaven, per saldo opwaartse druk.
- Oplossing:
-> centraliseer begrotingsproces (werkt het best bij eenpartij-regeringen) minister van
Financiën (fiscal entrepreneur) op aparte plek, bij zijn toestemming gaat het door
creëert het kader en heeft veto op het hele begrotingsproces.
-> bij coalities ingewikkelder: streng akkoord (contract) door onderhandeling bv.
grenzen voor de overheidsfinanciën
- Praktische adviezen:
-> geen verborgen uitgaven/fondsen (bv. voor nationale veiligheid)
-> beperk open einde regelingen (die niet zeggen wat het budget is, geven alleen criteria
aan waar ontvangers aan moeten voldoen, bv. subsidieregeling)
-> beperk regelgeving die automatisch tot uitgaven leidt
-> beperk contigent liabilities zoals garanties (expliciet en impliciet) bv. overheid die
garant staat voor export naar instabiele regimes voor exporteurs
-> alle posten in vergelijkbare maatstaf
-> raam niet (te) optimistisch (verwachtingen aan inkomsten niet overdrijven)
controleerbaar
-> niet creatief boekhouden
-> uitgaven gebruiken voor hun officiële doel
-> transparantie in procedures
-> begrotingsnormen kunnen ook helpen aan tekorten, schulden, etc. zorgen dat je er
ook aan houdt, begrenzing van opwaartse druk op uitgaven
-> onafhankelijke informatie (in Nederland: o.a. CPB, SCP, PBL, CBS, AR)
-> centraliseer begrotingsproces
-> maak de spelregels duidelijk
, -> éénpartijregering: benoem een ‘financieel zwaargewicht’; in coalitie:
onderhandelingen contract (bv. Regeerakkoord)
-> druk van buiten: IMF, EU, hogere overheid lagere overheden
Fasen in begrotingsproces
- Planning: besluitvorming
- Beheersing: (management) control; uitvoering
- Verslaggeving: evaluatie (steeds groter belang) verklaren verschillen, transparantie
- Controle en verantwoording (controlerend orgaan die kijkt naar verantwoording en de
verantwoordelijke persoon moet verantwoording afleggen over wat gedaan is)
New Public Management (NPM)
- Uiteenlopende meningen over methoden en technieken uit de marktsector benutten in
de publieke sector
-> mag dat wel?; kan dat wel?
-> NPM: het moet instrumenten toepassen in de publieke sector.
- Uitgangspunt: running government like a business
-> doelmatiger, minder verspilling
-> tegenwoordig een middenpositie
- Gevolgen: focus op efficiency (alles doelmatiger), planning- en budgetteringstechnieken
in publieke sector, sturen op prestaties (bv. prestatiecontracten politie), meer
concurrentie, managementstijlen uit de private sector, contracten, privatisering,
terminologie
- Nieuwe problemen: meer autonomie bij uitvoerende organen minder democratische
controle?; bureaucratisering; fragmentatie van beleid en uitvoering (overzicht weg);
steeds complexere informatie ; managementcultus gevolg: crises, schandalen, en
gewoon minder goed presteren
Hoorcollege 1B: Inleiding
Fondsvorming
- Fonds: een ‘spaarpot’ voor toekomstige activiteiten of ter dekking van onvoorzien
financieel risico (je weet dat er in de toekomst iets gaat gebeuren, alleen niet wanneer
en hoeveel het gaat kosten)
-> afnemend belang op Rijksniveau.
-> maar op EU-niveau blijven fondsen van groot belang.
- Enkele voordelen van fondsen:
1. Mogelijkheid om bepaalde inkomsten te oormerken
-> het toewijzen van uitgaven aan één specifiek doel.
2. Positieve beïnvloeding van allocatieve efficiëntie (verdeling)
-> relatie tussen lasten (kosten, anders dan uitgaven) en baten (soort omzet, anders dan
ontvangsten) , o.a. door middel van beprijzing.
3. Waarborg tegen wegvloeiing naar algemene middelen (belastingspot)
-> ook op lange termijn een mate van zekerheid over bekostiging van een specifieke
activiteit.
-> voorkomt dat het terug gaat naar de belastingspot en dan in een latere begroting
wordt gebruikt om andere dingen te financieren.
4. Betrekken van private partijen
-> manier om samenwerking te bewerkstelligen.
-> overheid is gemiddeld minder efficiënt in uitvoeren van taken dan bedrijfsleven
(winstoogmerk, kosten minimaliseren)
5. Doorvloeiing van middelen van centrale overheid naar decentrale overheden.
-> Gemeentefonds en Provinciefonds
- Enkele nadelen van fondsen:
1. Niet alle uitgaven kunnen optimaal en op integere wijze tegen elkaar worden