INHOUDSOPGAVE
Part 1 – Algemene inleiding, verkrijging en verlies van goederen, eigendom, verkrijging door
verjaring en genotsrechten. Blz 2
Part 2 – Bezit en houderschap, overdracht, levering roerende zaken en niet registergoederen.
Blz 7
Part 3 – Levering van registergoederen en vorderingen, levering in andere gevallen en levering
bij voorbaat. Blz 10
Part 4 – Beschikkingsbevoegdheid en derdenbescherming
Blz 14
Part 5 – reclamerecht en eigendomsvoorbehoud, eigendomsoverdacht tot zekerheid, beperkte
rechten algemeen, algemene bepalingen pand en hypotheek. Blz 18
Part 6 – Pandrecht en Hypotheek.
Blz 24
Part 7 – Retentierecht, verhaal, voorrang, executie.
Blz 34
Part 8 – Tentamenvragen
Blz 39
.
1
,Part 1: Algemene inleiding, verkrijging en verlies van goederen, eigendom,
verkrijging door verjaring en genotsrechten.
Art.3:1 BW: bepaalt dat alle zaken en alle vermogensrechten onder het begrip goederen vallen.
Art.3:2 BW geeft de definitie van het begrip zaken. Volgens dit artikel zijn zaken alle voor menselijke
beheersingvatbare stoffelijke objecten.
De omschrijving van het begrip vermogensrechten staat in art.3:6 BW: het zijn rechten die
overdraagbaar zijn of rechten die rechthebbende stoffelijk voordeel verschaffen. Enkele voorbeelden
hiervan zijn: rechten op zaken zoals erfpacht, hypotheekrecht, rechten op prestaties (vorderingen) en
etc.
Zaken kunnen verdeeld worden in roerende en onroerende zaken. Art.3:3 lid 1 BW geeft de
definitie van onroerende zaken en bepaalt in lid 2 dat alle andere zaken roerend zijn. De
volgende zaken zijn onroerend:
- de grond
- nog niet gewonnen delfstoffen
- de met de grond verenigde beplantingen
- gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn (dit kan rechtstreeks maar ook
door vereniging met andere gebouwen en werken)
Volgens art.3:10 zijn registergoederen voor welke overdracht en vestiging inschrijving in daartoe
bestemde openbare registers noodzakelijk is. De belangrijkste categorie registergoederen zijn de
onroerende zaken, daarnaast vallen ook sommige roerende goederen en diverse vermogensrechten
hieronder.
Voorbeelden van registergoederen die roerende zaken zijn: zee-en binnenschepen en
luchtvaartuigen.
Absolute rechten: het zijn rechten die een persoon op goed kan hebben. Het kan zowel een recht op
een zaak als een recht op een vermogensrecht zijn. Een absoluut recht geldt ten opzichte van iedereen.
Met andere woorden: de rechthebbende kan bepalen wat hij met het goed doet.
Relatieve rechten: worden ook wel persoonlijke rechten genoemd. Het zijn rechten die slechts
tegenover een bepaalde persoon werken. Een goede voorbeeld hiervan is als iemand zijn boek aan een
ander uitleent. Dit brengt met zich mee dat degene die het boek heeft geleend deze persoonlijk aan de
eigenaar moet geven.
Alle absolute rechten die een rechthebbende op een goed kan hebben zijn in de wet opgenomen.
Er zijn in totaal acht absolute rechten. Het gaat hier om de volgende rechten:
2
, - vruchtgebruik (art. 3:201 BW)
- pand (art. 3:227 BW)
- hypotheekrecht (art. 3:227 BW)
- eigendom (art. 5:1 BW)
- erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW)
- erfpacht (art. 5:85 BW)
- opstal (art. 5:101 BW)
- appartement ( art. 5:106 BW)
Een belangrijke opmerking: pand, hypotheek en vruchtgebruik zijn in boek 3 genoemd, omdat ze
gevestigd kunnen worden op alle goederen. De rest is in boek 5 opgenomen omdat ze alleen op zaken
gevestigd kunnen worden. Het zijn dus zakelijke rechten.
Behalve dat absolute rechten jegens ieder werken, zijn er nog andere rechtsgevolgen verbonden
aan deze rechten:
Zaaksgevolg-droit de suite; dit betekent dat het absolute recht blijft bestaan, ook al bevindt dat goed
zich niet meer in de macht van de rechthebbende. Het absolute recht volgt het goed waarop het rust.
Prioriteitsbeginsel- droit de priorite; ingeval er meer dan een absoluut recht op een goed rust, dan gaat
het eerder gevestigde absolute recht voor een later gevestigd absoluut recht.
Bevoorrechte positie- droit de preference; wanneer een persoon of een bedrijf failliet gaat, dan vallen in
beginsel al zijn of haar goederen in het faillissement. Bevinden zich op dat moment goederen onder de
failliet waar een derde absoluut recht op heeft, dan vallen die goederen niet onder het faillissement.
Art. 3:80 lid 1 : maakt onderscheid tussen verkrijging van goederen onder algemene en bijzondere titel.
Verkrijging onder algemene titel: hierbij gaat een volledig vermogen (alle zaken, rechten en
verplichtingen) over van de ene persoon over op een andere persoon, dus zowel de lusten als de
lasten. Voorbeelden hiervan zijn: erfopvolging, boedelmenging, fusie als bedoeld in art. 2:309 en
splitsing als bedoeld in art. 2:334a.
Bij verkrijging onder bijzondere titel: gaat een bepaald goed (of bepaalde goederen) over van de ene
persoon op de andere persoon, dus alleen maar de lusten. Men krijgt goederen onder bijzondere titel
door overdracht, door verjaring en door onteigening en voorts op de overige in de wet voor iedere soort
aangegeven wijze van rechtsverkrijging.
3