Psychologie als Wetenschap
Belangrijkste personen en theorieën
Onderzoeksontwerp
Deductie = logisch kloppende uitspraken, van theorie naar onderzoeken. Probleem is dat de
stellingen wel logisch volgen, maar niet altijd waar zijn.
Inductie = van observaties naar theorie (Francis Galton). Probleem is dat je niet álle
observaties kan doen. Copernicus bracht geocentrische kijk in twijfel en geloofde in
heliocentrische kijk, door zijn observaties.
Falsificatie = theorieën weerleggen in plaats van verifiëren (Popper). Probleem is dat
observaties subjectief zijn, iedereen interpreteert observatie afhankelijk van zijn theorie.
Succesvol programma = onderzoek doen volgens vast programma om theorie te
onderzoeken (Lakatos). Wanneer programma vastloopt, overlopen naar nieuw programma.
Cyclus van paradigma = wetenschappelijke vooruitgang door revoluties waarbij nieuw
paradigma ontstaat (Kuhn).
Demarcatie = scheiding tussen wetenschap en niet-wetenschap.
Van filosofie naar wetenschap
Hersenen
Vroeger werd gedacht dat het hart de zetel was van ziel. Daarna werd gezocht naar locaties
in de hersenen als zetel (pijnappelklier). De zoektocht naar gelokaliseerde en
gespecialiseerde hersenfuncties = frenologie. Franz Josef Gall heeft frenologie uitgevonden.
Hij vond de corpus callosum en contralaterale functies. Volgens hem correspondeert de
vorm van het schedel met het brein = doctrine of the skull. Samen met zijn student
Spurzheim deed hij onderzoek naar de talen en wiskundeknobbel. Pierre Flourens deed
experimenten volgen de methode van ablation = verwijdering van specifieke secties van het
brein en de effecten daarvan observeren. Nu is bekend dat het een netwerk van gebieden is
die in hoge mate gespecialiseerd zijn.
Filosofische wortels van de psychologie
Plato inductief redeneren, dualisme, Plato’s allegorie van de grot = we baseren de wereld
op onze waarnemingen.
Aristoteles deductief redeneren, zintuigen zijn objectief, ziel is deel van het lichaam.
Rene Descartes (1596-1650) rationalist, dualist en nativist.
Cognito erga sum = ik denk dus ik besta. Rationalisme = de enige bron van zekerheid
ben jezef, stroming die ervanuit gaat dat je alleen zeker kan zijn als je zelf tot
bepaalde conclusie kan komen. Dualist = geest en lichaam zijn gescheiden.
Nativisme = vermogen om te redeneren was aangeboren en kennis berust niet op
ervaringen. Hij geloofde dat interactie tussen geest en lichaam plaatsvond in de
pijnappelklier.
Britse onderzoekers (empirisme en associatisme)
John Locke (1632-1704) empirisme, atomisme.
Hij was geïnteresseerd in epistemologie = onderzoek naar menselijke kennis en het
verkrijgen daarvan. Empirisme = er bestaan geen aangeboren ideeën (bij geboorte is
individu een blank vel papier = tabula rusa). Kennis is gebaseerd op onze ervaringen.
De ervaringen worden vervlochten in ideeën en vormen onze kennis (associaties).
, Onderscheid tussen simpele en complexe ideeën. Atomisme = complexiteit kan
verdeeld worden in kleinere objecten. Primaire kwaliteiten (= onafscheidelijke
eigenschappen zoals vorm en beweging) en secundaire kwaliteiten (= bestaan op
onze waarnemingen zoals kleur en geur).
George Berkeley (1685-1753) materialisme, determinisme, atomisme, empirisme.
Materialisme = geest en lichaam zijn geheel. Determinisme = geloof dat alle
gebeurtenissen voorgaande oorzaken hebben. Berkeley focuste op visie en stelde dat
alle beoordelingen afhankelijk zijn van ervaring. Hij betrok de concepten
accommodatie en convergentie. Subjectieve idealisme = we zien objecten niet echt,
maar maken beoordelingen gebaseerd op visuele informatie en ervaring.
David Hume (1711-1776) regels van associatie.
Onderscheid impressies (= ruwe sensatie, waarneming) en ideeën (= vage kopie
daarvan, geïnterpreteerde waarneming). Drie associatiewetten: resemblance
(gelijkenis tussen twee dingen), contiguity (gelijktijdig ervaren) en causaliteit (ene
gebeurtenis volgt op de ander). We kunnen nergens zeker over zijn betreft realiteit.
David Hartley (1705-1757) dualist, parallelisme, atomisme.
Parallelisme = psychologische en fysieke gebeurtenissen apart benaderen, maar
werken parallel. Gelijkheid bestaat uit spatial/synchronous (= gelijktijdig ergens aan
denken) en temporal/succesive (= gevolg door associatie).
John Stuart Mill (1806-1873) empirisme, holisme.
Holisme = belang van het geheel, de componenten kunnen pas begrepen worden
wanneer het geheel bekend is. Inductie kan causaliteit vaststellen door (1) method of
agreement = overeenkomst onderzoeken, (2) method of difference = afwezigheid
van effect moet samen gaan met afwezigheid van oorzaak en (3) concomitant
variation = kijken of veranderingen in X geassocieerd zijn met voorspelde
veranderingen in Y.
Rationalisme
Lichaam en geest zijn twee aspecten van eenzelfde eenheid rationalisme = je moet
redeneren hoe het in elkaar zit (Baruch Spinoza).
Gottfried Wilhem Leibniz (1646-1716) antwoord geest-lichaam probleem Locke.
De mens heeft aangeboren eigenschappen die de kaders vormen voor redeneren en
logica. Geest en lichaam werken parallel, ze werken onafhankelijk, maar in
overeenstemming. Hij noemden elementen monads. Het bewustzijn onderverdeelde
hij in (1) apperception = hoogste bewustzijn, (2) perception = bewustzijn van iets en
(3) petites perception = onder niveau van bewustzijn.
Immanuel Kant (1724-1804) empirisme.
Ervaringen zijn mogelijk door een bestaan van eerdere kennis. Ruimte, tijd en
causaliteit zijn aangeboren eigenschappen van de geest. De geest is niet te
bestuderen. Transcendentaal idealisme = realisme (= er is een wereld en een
waarneming daarvan, we kunnen de wereld leren kennen) is onzin, objectieve kennis
bestaat niet, onze geest definieert hoe de dingen echt zijn.
Experimentele psychologie
Herman von Helmholtz (1821-1884) psychofysica = relatie fysische grootheid en
psychische grootheid die daarvan het gevolg is, materialisme, empirisme.
Conservatie van energie. Onderzoek naar de tijd die nodig is voor een impuls te
vervoeren in een zenuw. Tegenreactie op vitalisme (zij dachten dat bewuste