Samenvatting Strafprocesrecht
HC 1 – Algemene inleiding en bronnen strafprocesrecht
Strafprocesrecht het geheel van regels die betrekking hebben op de toepassing van
het strafrecht in een concreet geval
Het hoofddoel van het strafprocesrecht is zorgen voor een juiste toepassing van het
materiële strafrecht. Dit doel is tweeledig:
1. Zorgen dat schuldigen worden bestraft
2. Zorgen dat onschuldigen niet worden gestraft
Het tweede subdoel weegt zwaarder dat het eerste. De verdachte krijgt altijd het
voordeel van de twijfel. Dit heeft te maken met het in dubio pro reo-beginsel en
art. 338 Sv wat zegt dat een rechter alleen mag veroordelen als hij zelf de
overtuiging heeft dat het feit door de verdachte is begaan.
Er bestaat een spanningen tussen de twee doelen omdat het strafprocesrecht
enerzijds voldoende garanties moet bieden tegen de bestraffing van onschuldigen
en het strafprocesrecht anderzijds de burger voldoende bescherming tegen
misdaad moet beschermen.
Bronnen van strafprocesrecht:
1. Wetboek van Strafvordering
2. Andere wetten in formele zin
o Wet Wapens en Munitie
o Opiumwet
o W.E.D.
3. Producten van lagere wetgevers
4. Internationaal recht
o EVRM (recht op vrijheid (art. 5), recht op een eerlijk proces (art. 6), recht
op privacy (art. 8))
o IVBRP (Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten)
o EU-recht
o Rechter kijkt vaak naar verdragen zoals het EVRM, omdat hij daar wel aan
mag toetsen en niet aan de grondwet
5. Ongeschreven recht (incl. beleidsrecht)
o Beginselen van behoorlijke procesorde
Vertrouwensbeginsel
Gelijkheidsbeginsel
Verbod van détournement de pouvoir (zuiverheid van oogmerk,
geen misbruik maken van bevoegdheden)
Behoorlijke en billijke belangenafweging (proportionaliteit en
subsidiariteit)
o HR Braak bij binnentreden: niet proportioneel om het
raam in te tikken, opsporingsambtenaar had ook eerst
kunnen aankloppen. Dus schending van beginselen
behoorlijk strafprocesrecht.
6. Jurisprudentie
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen 2 soorten strafprocessen:
1. Accusatoir (Engeland van oudsher)
o Gelijkwaardige partijen: aanklager tegenover verdachte
o Partijenwaarheid (o.a. guilty plea)
o Passieve rechter
o Verdachte is procespartij met eigen rechten en bevoegdheden
o Voordelen:
Verdachte mag zijn kant van de zaak laten zien
Rechter wordt gedwongen de zaak van twee kanten te bekijken
o Nadelen:
, Verdachte is afhankelijk van zijn advocaat
Guilty plea, hoe vrijwillig is dat eigenlijk?
2. Inquisitoir (Nederland van oudsher)
o Onderzoek én berechting door de gerechtelijke autoriteiten
o Materiële waarheid (wat is er echt gebeurd?)
o Actieve rechter
o Verdachte is voorwerp van onderzoek en heeft weinig rechten
o Voordelen:
Ook het OM heeft de rol om als onafhankelijke autoriteit op zoek te
gaan naar ontlastend bewijs (dus een open blik)
Wanneer de rechter zelf actief is, is het minder erg als de verdachte
een slechte advocaat heeft
o Nadelen:
Het vooronderzoek is geheim
Als verdachte heb je weinig rechten (risico op tunnelvisie)
Nederland kan nu getypeerd worden als gematigd accusatoir
Het legaliteitsbeginsel
‘’Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien’’ (bij de wet = wet in
formele zin)
Voorkoming van willekeurige vervolging en bestraffing
Niet alleen ‘’bij de wet’’, het vloeit ook voort uit jurisprudentie (vb. HR Muilkorf)
‘’Bij de wet voorzien’’ duidt erop dat delegatie ook is toegestaan (ook in art. 107
Gw: ‘’regelt’’ en ‘’regeling’’). Denk aan de rechtspositie van de in verzekering
gestelde en de in voorlopige hechtenis geplaatste verdachte, dit is geregeld bij
AMvB.
Klassieke uitgangspunten van het strafprocesrecht:
Rechterlijke onafhankelijkheid
Rechterlijke onpartijdigheid
Vervolgingsmonopolie OM (alleen het OM mag strafzaken bij de strafrechter
aanbrengen)
Opportuniteitsbeginsel (OM mag beslissen of ze vervolgen of niet)
Onschuldpresumptie (art. 6 EVRM)
Hoor en wederhoor
Recht op rechtsbijstand (ook tijdens het politieverhoor, art. 28d Sv)
Nemo tenetur-beginsel (o.a. zwijgrecht)
Interne openbaarheid (verdachte moet ook kennis kunnen nemen van de
processtukken)
Externe openbaarheid (terechtzitting en uitspraak is openbaar en voor iedereen
toegankelijk. Hierbij hoort ook het beginsel van behoorlijke motivering)
Onmiddellijkheidsbeginsel (dit houdt in dat de rechter recht spreekt op basis van
het materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is
gebracht, in NL geldt dit niet, want ook ‘’de-auditu’’ verklaringen zijn toegestaan).
Nemo tenetur-beginsel
Dit houdt in dat je als verdachte niet hoeft mee te werken aan de eigen veroordeling. Dit
hangt samen met het zwijgrecht en pressieverbod, geregeld in art. 29 Sv. Het geldt
alleen ten aanzien van materiaal dat wordt verzameld afhankelijk van de eigen wil (denk
aan (mondelinge) verklaringen). Materiaal dat onafhankelijk van de eigen wil onder
dwang wordt verzameld, levert geen schending van het nemo tenetur beginsel op (denk
aan bloedafname of DNA-test)
Art. 29 lid 1 Sv bevat een pressieverbod. Bij een verhoor moet de verhorende ambtenaar
bewerkstelligen dat de verdachte niet tot een verklaring komt die ‘’niet in vrijheid’’ is
afgelegd. Er mag dus geen ongeoorloofde pressie worden uitgeoefend om de verdachte
als het ware tot een verklaring te dwingen. Er is niet snel sprake van ‘’ontoelaatbare
pressie’’, dat moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden (denk aan
de leeftijd van de verdachte).
,Art. 29 lid 2 Sv bevat het zwijgrecht en de cautieplicht. Voorafgaand aan het verhoor van
de verdachte moet de opsporingsambtenaar de verdachte meedelen dat hij niet tot
antwoorden verplicht is (HR Plastic Boodschappentasje).
Verhoor:
Vragen aan de verdachte met betrekking tot diens betrokkenheid bij een strafbaar
feit (HR Nalatige Inspecteur). Als je dus alleen naar legitimatie vraagt, is er dus
nog geen sprake van een verhoor.
Als er sprake is van een verhoorsituatie, is de verhorende ambtenaar verplicht de
verdachte mee te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is (cautieplicht)
De chronologie van het strafproces:
1. Voorbereidend onderzoek (art. 132 Sv)
o Opsporingsonderzoek
Art. 132a Sv, politie onder leiding van de OvJ doet onderzoek naar een
strafbaar feit. Dit is eigenlijk de kern van het voorbereidende onderzoek.
Let op! Opsporing kan ook later in het proces (weer) voorkomen, bv. als er
nieuwe feiten aan het licht komen.
o Onderzoek door de rechter-commissaris
De rechter die in het vooronderzoek werkt. Hij houdt zich bezig met de
vraag of de bevoegdheden juist zijn uitgeoefend. Dit is niet dezelfde
rechter als die op de terechtzitting. Het is niet de bedoeling dat de r-c de
leiding neemt, hij heeft slechts een toezichthoudende taak.
2. Onderzoek ter terechtzitting (OTTZ)
3. Beraadslaging en uitspraak in eerste aanleg
4. Hoger beroep
5. Beroep in cassatie
6. Tenuitvoerlegging
De verdachte (art. 27 Sv)
‘’Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangenomen, aangemerkt degene te
wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een
strafbaar feit voortvloeit.’’ (lid 1)
Voorwaarden:
1. Uit feiten en omstandigheden
Denk aan de ervaring van de opsporingsambtenaren, feiten van algemene
bekendheid, getuigenverklaringen, anonieme tips (mits geverifieerd)
2. Een redelijk vermoeden van schuld
Op basis van de feiten en omstandigheden genoemd bij 1, moet een objectief
vermoeden van schuld ontstaan.
o HR Hollende kleurling geen redelijk vermoeden van schuld. Gevaar voor
etnisch profileren, omdat op basis van de huidskleur een vermoeden van
schuld ontstond
o HR Damrak wel een redelijk vermoeden, door professionele intuïtie en
ervaring. Er was dus wel sprake van een ‘’verdachte’’
3. Aan een strafbaar feit
Menselijke gedraging die past binnen een delictsomschrijving, wederrechtelijk en
aan schuld te wijten (de vier voorwaarden voor strafbaarheid). Op het tentamen
hoef je dit niet uit te werken, je hoeft alleen het artikel en het strafbare feit te
noemen.
Het is belangrijk om een verdachte-begrip te hebben, omdat dwangmiddelen alleen tegen
de verdachte kunnen worden aangemerkt (dit heeft een waarborgfunctie). Daarnaast
worden aan de verdachte verschillende rechten toegekend (als verdachte heb je bv. het
recht om te zwijgen bij een verhoor, als getuige niet).
, Wat is opsporing?
Strafvordering begint bij de opsporing.
‘’Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder
gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke
beslissingen.’’ (art. 132a Sv)
LET OP! Hieronder vallen dus ook toekomstige strafbare feiten en aanwijzingen van
terroristische misdrijven.
Er zijn 3 domeinen van opsporing te onderscheiden:
1. Klassieke opsporing (art. 126g Sv)
Redelijk vermoeden van een gepleegd strafbaar feit
o Voltooid strafbaar feit
o Strafbare poging of
o Strafbare voorbereiding
Let op! Er hoeft nog niet persé een verdachte te zijn in de zin van art. 27 Sv! Ook
het bestaan van een verdenking is niet vereist. Er kan namelijk ook opsporing
plaatsvinden als opsporingsambtenaren gebruik maken van
controlebevoegdheden (repressieve controle).
In deze fase is de inzet van alle dwangmiddelen toegestaan (mits aan de
voorwaarden voor inzet is voldaan)
2. Georganiseerd verband (art. 126o e.v. Sv)
Het gaat hier om een redelijk vermoeden dat:
1. In georganiseerd verband
2. Misdrijven als bedoeld in art. 67 lid 1 Sv
3. Worden beraamd of gepleegd
4. Die gezien hun aard of samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk
op de rechtsorde opleveren (zie art. 126o Sv)
Het doel van de opsporing in dit domein is zicht te krijgen op de criminele
organisatie (wie doet wat, wanneer, waarom, hoe). Vanaf dit domein kun je een
redelijk vermoeden krijgen dat een strafbaar feit wordt gepleegd en kan je dus
weer in de klassieke opsporingsfase terecht komen.
In deze fase is de inzet van BOB-bevoegdheden toegestaan (mits aan de
voorwaarden voor inzet is voldaan)
3. Aanwijzingen voor terrorisme (art. 126zd e.v. Sv)
Het gaat hier om aanwijzingen van een terroristisch misdrijf. Er hoeft hier dus
geen sprake meer te zijn van een redelijk vermoeden, er geldt een lagere
verdenkingsgraad.
In deze fase mogen beperkte bevoegdheden worden ingezet (mits aan de
voorwaarden voor inzet is voldaan). Let op! Voor bijna elke bevoegdheid die op
grond van dit domein kan worden toegepast, is een concreet bevel van de OvJ
vereist.
Er is een verschil tussen controle en opsporing. Bij controle mogen de
opsporingsambtenaren alleen nagaan of de desbetreffende wet wordt nageleefd. Bij
opsporing mogen ze ook onderzoek doen ivm het strafbare feit.
In HR Geweer heeft de HR bepaald dat de rechtmatige toepassing van
controlebevoegdheden uit de ene wet niet het toepassen van de
opsporingsbevoegdheden uit de andere wet belet. Als de oa er tijdens de controle op de
Drankwet achter komt dat er een geweer in de kast ligt, mag hij
opsporingsbevoegdheden uitvoeren (in het kader van de Wet Wapens en Munitie) en het
geweer dus in beslag nemen, ook al was zijn eerste intentie eigenlijk alleen de controle.
De HR noemt dit ‘’voortgezette toepassing van bevoegdheden.’’
Let op! Het moet dus wel gaan om situaties waarin de opsporingsambtenaar per toeval
op een ander strafbaar feit stuit. Een oa mag bijvoorbeeld zijn controlebevoegdheid niet
misbruiken om strafbare feiten te onderzoeken die buiten die controlebevoegdheid
vallen. In HR Dynamische verkeerscontrole is echter bepaald dat er niet snel sprake is
van misbruik van bevoegdheden. Zolang je de controlebevoegdheid uitoefent, maakt het