Samenvatting literatuur:
Case A1: Yin, R. (1998). The abridged version of case study research. Thousand Oaks, CA:
Sage Publications, Inc. (p. 229-243):
Het starten van een case studie heeft drie componenten: omgaan met diverse bewijzen,
verwoorden van onderzoeksvraag en theoretische kwestie. Als laatste is de productie van een
research design van belang. Er is een interactie tussen design, dataverzameling en analyse.
Als je een case studie doet moet je goed kunnen omgaan met verschillende soorten bewijs en
elk bewijs op zijn eigen manier gebruiken. De zes meest gebruikte zijn documentatie,
archiefbestanden, interviews, directe observatie, participatie observatie en fysieke artefacten
(zie tabel 8.1). Het methodologische doel is om het concept triangulatie toe te passen. Drie of
meer bewijsmaterialen moeten samen het bewijs leveren om de nulhypothese te kunnen
verwerpen.
De data verzameling, de richting en het design hangen af van je onderzoeksvraag en
theoretische kwestie gerelateerd aan je onderzoeksvraag. Vooral hoe en waarom vragen zijn
relevant. Theorie ontwikkeling is belangrijk voor het ontwerpen van een case studie. Er kan
theorie zijn die aangeeft waarom juist wel een bepaalde methode gebruikt moet worden en
een concurrerende (rival) theorie geeft juist aan waarom een bepaalde methode juist niet zou
werken of geeft een andere verklaring voor de gevonden uitkomst. De theorie vormt zo de
hypothese. Een rival theorie versterkt het onderzoeksdesign en scherpt het theoretisch denken.
Er zijn verschillende soorten case studies: verklarend, beschrijvend, onderzoekend. Bij een
beschrijvende case studie moet je oppassen dat je niet alles wil beschrijven. De focus moet
liggen op het doel van de beschrijvende inspanning, een volledig maar realistisch range van
onderwerpen en onderwerpen die waarschijnlijk de essentie zijn van het beschrijven. De
onderzoekende case studie gebruik je als er weinig of slechte kennis over het onderwerp is of
als je methodologische innovatie wilt. De focus moet hier liggen op wat moet er onderzocht
worden, het doel van het onderzoek en er moeten criteria zijn wanneer het onderzoek
succesvol is. De data die in de pilotfase verzameld wordt, wordt vaak ook gebruikt voor het
echte onderzoek. Dit mag niet!
Een onderzoeksdesign is een actieplan om van hier naar daar
te gaan. Hier zijn de onderzoeksvragen en daar is de
conclusie op de vragen. Het onderzoeksdesign zorgt ervoor
dat je bij de onderzoeksvraag blijft en niet afdwaalt. Er zijn
verschillende units die geanalyseerd kunnen worden. Een
persoon, groepen/personen/organisaties, beslissingen,
publieke programma's, organisatieveranderingen. Er is geen
duidelijk onderscheidt tussen case en context. Er zijn
verschillende sociale fenomenen die invloed hebben. Andere
verklaringen in de unit van analyse moeten
geoperationaliseerd worden.
De case studie kan een hoofd unit analyseren, maar ook subunits in de hoofdunit. Alleen
hoofdunit heet holistic en met subunits heet embedded. Het kan kwantitatief of kwalitatief
onderzoek zijn. Single case studie is een unit die geanalyseerd wordt. Moeilijk te
generaliseren naar anderen. Statistisch generalisatie is van steekproef naar populatie.
Analytische generalisatie is van case naar theorie. Multipel case studie versterken het
analytisch generaliseren, omdat ze elkaar repliceren. Het maakt niet uit hoeveel cases je in een
,multipel case studie hebt. Het ligt aan de zekerheid
die je wilt hebben. Er zijn vier typen van basis case
studie designs:
Er zijn vier tests om de kwaliteit van de case studie
design te testen. Construct validiteit, interne
validiteit, externe validiteit en betrouwbaarheid
(tabel 8.2). Iemand die een case studie wil gaan doen
moet onderzoekende vaardigheden ontwikkelen,
zoals vragenstellen, luisteren, aanpassingsvermogen
en flexibiliteit, inzicht in de problemen die worden bestudeerd en ontbreken van
vooringenomen vooroordelen (lack of bias).
Case A2: Barner-Barry, C. (1986). Rob: Children’s tacit use of peer ostracism to control
aggressive behavior. Ethology and Sociobiology, 7, 281–293:
Dit is een casestudie waarbij een groep kinderen stilzwijgend gebruik maakte van ostracisme
(verbannen van) om het agressieve gedrag van een lid van de groep te controleren en te
onderdrukken. De gerapporteerde gebeurtenissen vonden spontaan plaats tijdens
observationeel veldwerk met patronen van autoritair gedrag in een voorschoolse
leeftijdsgroep. Deze zaak roept vragen op over de oorsprong en kenmerken van patronen van
maatschappelijke normen en over normhandhaving. Van bijzonder belang is de suggestie dat
ostracisme geen moralistische basis vereist en niet het resultaat hoeft te zijn van een formele
maatschappelijke of collectieve beslissing. Sociaal ostracisme is gebaseerd op twee factoren
1: persoonlijke kenmerken (ras, sexe, classe). 2: iemand heeft iets gedaan en is daarom
verbannen. De verbanning hoeft niet te maken te hebben met morele waarden. Het kan
groeien door indiviudele belsissingen. Samenwerking is door de menselijke evolutie
belangrijk. Door Rob's aggresieve gedrag was hij niet sociaal en werd daarom verbannen.
Deze case studie kan worden gezien als een indicator van de manier waarop
geïnstitutionaliseerde normen en rechtssystemen gerelateerd zijn aan een onderliggende
gedragsneiging van de mens. Wetten beschrijven het gedrag dat ernstig genoeg is om schade
aan te richten aan de maatschappij. Dit om de sociale orde aan te houden.
Morley: H1, H2, H3, H4, H5, H6, H7, H8:
Hoofdstuk 1:
Case studies in de toegepaste psychologie zijn er in verschillende vormen en hebben
verschillende doelen. Er zijn drie basiscategorieën van single-case onderzoek: (a) casestudy's,
(b) single-case kwantitatieve analyses en (c) single-case experimenten.
Case studies.
Casestudy's zijn voornamelijk verhalend en bevatten kwalitatieve gegevens. Ze houden zich
meestal bezig met een beschrijvend en interpretatief verslag van wat er in de therapie is
gebeurd. Er is geen formele poging om de behandeling experimenteel te manipuleren en het
verslag is in wezen gebaseerd op passieve observaties. Desondanks vormden casestudies en
case-report series vaak de springplank voor invloedrijke therapeutische scholen. Het is de
klinische inhoud van een casus die ’s nachts iemand wakker houdt, niet de problemen in het
ontwerp of de methode van de nieuwste RCT. Evenzo houden we bij onderwijstherapie geen
rekening met het protocol van de proef of met het 'gemiddeld' effect van een complexe
,behandeling. We beoordelen en bespreken procedures in de context van individuele
voorbeelden en variaties. We kunnen onze kritische krachten schorsen of niet gebruiken bij
het evalueren van nieuwe behandelingen, ongeacht of deze afkomstig zijn van een meta-
analytische beoordeling, een enkele RCT of een reeks van gevallen. Het is du gemakkelijk om
onszelf voor de gek te houden over de effectiviteit van de behandeling. Het daarom belangrijk
om een kritisch inzicht in casestudies te ontwikkelen. Casestudy's kunnen ook een cruciale rol
spelen bij de beoordeling van vakbekwaamheid. Afgezien van de vraag of deze schriftelijke
presentatie de beste vorm van competentiebepaling is biedt de presentatie van een geschreven
account wel wat voordelen. Het stelt de student in staat om meer gemeten, offline, kritische
reflectie en beoordeling van hun werk te bieden dan ze in de hitte van het moment kunnen.
Single-case kwantitatieve analyse.
De term single-case kwantitatieve analyse werdt gebruikt voor gevallen waarin kwantitatieve
gegevens waren verzameld en geanalyseerd, maar waarbij er geen poging was om direct een
van de betreffende variabelen te manipuleren. Dergelijke gegevens kunnen worden
onderworpen aan een reeks relatief geavanceerde statistische analyses om hypotheses te testen
of te genereren. Ook de gebeurtenis evaluatie van pre-posttreatment verandering kan hierbij
worden toegevoegd. Hier wil de onderzoeker eenvoudig weten of het individu is veranderd na
een behandelingsperiode, maar er is geen poging om vast te stellen of de behandeling
verantwoordelijk is voor de verandering.
Single-case experimenten.
In de derde categorie, single-case experimenten, zijn studies waarbij er kwantitatieve
gegevens zijn met directe manipulatie van de interventie en waarbij de combinatie van deze
twee kenmerken in de vorm van een experimenteel ontwerp één om een geldige conclusie te
trekken over de impact van de behandeling op de uitkomst van de belangstelling. Bij
eenmalige experimenten zijn altijd meerdere metingen van de uitkomstvariabele in de tijd
nodig, en dit onderscheidt hen van de eenvoudige voorbehandeling - de nabehandeling van de
meting in de single-case kwantitatieve analyse. Single-case experimenten bieden een set van
methodologisch aanvaardbare instrumenten voor het evalueren van efficiëntie en effectiviteit
in de klinische context waar RCT's niet kunnen worden geïmplementeerd.
Kwantitatief single-case onderzoek heeft een lange geschiedenis in klinische en toegepaste
psychologie, en klassieke teksten bieden een overzicht van de geschiedenis. Het waren voraal
methoden die waren afgeleid van toegepaste gedragsanalyse. Toegepaste gedragsanalyse
wordt getypeerd door: (1) een focus op direct waarneembaar gedrag dat het vaakst wordt
gekwantificeerd als telgegevens. (2) een experimentele benadering die ernaar streeft om de
omgeving zoveel mogelijk te beheersen om verstorende variabelen uit te sluiten. (3) een
poging om ervoor te zorgen dat het basislijngedrag stabiel is voorafgaand aan het introduceren
van de behandeling. 4) behandelingen die gebaseerd zijn op versterkingsprincipes en (5) een
beroep op visuele analyse.
Case-methoden.
Er zijn drie hoofdfasen die over het algemeen overeenkomen met: (1)
een beoordelingsperiode en wanneer basiswaarnemingen kunnen
worden gedaan. (2) een periode waarin een interventie (behandeling)
wordt toegepast en (3) een periode van follow-up wanneer verdere
beoordelingen van de impact van de behandeling kunnen worden
gemaakt. De verticale as onderscheidt standaard-, doel- en
procesmaatregelen. Het eerste niveau is dat van gestandaardiseerde
, metingen met normatieve gegevens, zoals vragenlijsten en tests. Ze zijn vaak te lang en
onpraktisch om herhaaldelijk in een korte tijd te worden gebruikt. De analyse van pre- en
post-behandelingsverschillen in gestandaardiseerde metingen kan ons vertellen of de score
van een patiënt op een zinvolle manier is veranderd.
Het tweede meetniveau is dat van doelmetingen. In tegenstelling tot gerandomiseerde
gecontroleerde studies, gebruiken single-case methoden vaak maatregelen die specifiek zijn
afgestemd op het individu. Terwijl studies en andere onderzoeken gestandaardiseerde
maatregelen gebruiken om informatie te verzamelen over constructen zoals depressie.
Doelmaatregelen vormen de focus van de behandeling voor de betrokken persoon. Ze
vertegenwoordigen de inhoud van de klacht van de persoon (idiografisch). Idiografische
metingen kunnen directe observatie of zelfrapportage van een bepaald gedrag, beoordelingen
van symptomen of intensiteit van de stemming, beoordelingen van overtuigingen of iets dat
relevant wordt geacht voor het specifieke individu. Dit is een afwijking van de traditionele
single-case maatregelen die worden genomen in de analyse van toegepast gedrag, waarbij de
focus ligt op waarneembaar gedrag en meer inclusief is. Idiografische metingen zijn
ontworpen om vaker te worden genomen dan gestandaardiseerde metingen.
Het derde meetniveau, procesmaatregelen, kan op elk moment in een onderzoek worden
genomen. Deze zijn meer variabel in hun toepassingsgebied en het type genomen maatregel,
en kunnen zowel gestandaardiseerde als idiografische maatregelen omvatten. Typische
voorbeelden van procesonderzoek zijn het volgen van de angstrespons tijdens een
blootstellingssessie.
Validiteit.
Er zijn verscheidenen bedreigingen voor de interpretatie van experimenten in verschillende
validiteitsclusters, waaronder interne validiteit, externe validiteit, statistische
conclusievaliditeit en constructvaliditeit.
Interne validiteit. Dit zijn factoren die verband houden met het ontwerp en de uitvoering van
een bepaald onderzoek dat een plausibel alternatief kan zijn voor het patroon van de
resultaten. Het voorkomen dat iemand concludeert dat de interventie verantwoordelijk was
voor de verandering. Als we een verschil waarnemen, is de verleiding om te concluderen dat
de behandeling verantwoordelijk was voor de verandering, maar er zijn verschillende andere
plausibele alternatieven om te overwegen, zoals rijping en geschiedenis.
• Rijping verwijst naar veranderingen die zich tijdens een gegeven periode in het
individu hebben voorgedaan en die veranderingen in de doelvariabele veroorzaken,
ongeacht de behandeling. Sommige stoornissen lossen na een aantal weken vanzelf op.
Dit is een fenomeen dat spontane remissie wordt genoemd.
• Geschiedenis verwijst daarentegen naar de mogelijke impact van extra
behandelingsgebeurtenissen die een therapeutisch effect op het individu hebben, zoals
een verandering in medicatie kan de angst van een cliënt verbeteren onafhankelijk van
enige therapeutische activiteit.
• Testen is de naam die wordt gegeven aan effecten die kunnen optreden wanneer een
meting wordt herhaald. Voor veel maatregelen kan de enkele herhaling van de test een
verschil in de scores opleveren. De meting kan ook reactief zijn, zodat het meten zelf
een aanzienlijke verandering in het gedrag van het onderwerp teweegbrengt.
• Instrumentatie verwijst naar een verandering in de kalibratie van het instrument zelf.
In psychologische metingen is het de waarnemer die hun kalibratie kan veranderen.
Een voorbeeld hiervan is 'observer drift', dat wordt gevonden wanneer waarnemers
hun criteria voor het detecteren of registreren van gedrag tijdens het onderzoek
wijzigen.