SAMENVATTING DIAGNOSTIEK
HOORCOLLEGE 1: INLEIDING EN TYPEN DIAGNOSTIEK
Functie van diagnostiek: één van de kerntaken van de orthopedagoog. De basis voor behandeling/begeleiding/ondersteuning.
Miran
• Start: Miran is ruim 6 jaar en moeder vraagt advies bij het opvoedspreekuur van het Centrum voor Jeugd en Gezin.
• Vervolg: Miran is 9 jaar en zowel ouders als leerkracht hebben vragen over zijn ontwikkeling. Er vinden opnieuw
gesprekken plaats bij het CJG.
• Nu: verder onderzoek lijkt nodig om de vragen te beantwoorden. We volgen de GZ- psycholoog die dit uitvoert.
Diagnostiek
• Dia = uit elkaar halen
• Gignoskein = begrijpen, te weten komen
• Diagnostiek = kunnen onderscheiden van beelden
Wat zegt het woordenboek?
- di·ag·nos·ti·ce·ren (diagnosticeerde, heeft gediagnosticeerd)
1 de diagnose stellen (van); als diagnose stellen
- de diagnostiek (zelfst.naamw. (v))
1 de leer van het diagnose stellen
- di·ag·no·se (de; v; meervoud: diagnosen, diagnoses)
1 vaststelling (bv. van een ziekte) op grond van verschijnselen
Psychodiagnostiek
Binnen de orthopedagogiek bouwen wij voort op de psychodiagnostiek, wij kijken naar de interne beleving. Deze definities hoeven
wij niet te kennen. De definities van psychodiagnostiek zijn breder dan die van de diagnostiek: verschillen tussen mensen,
informatie verwerken en een oordeel vormen, problemen oplossen.
Van vraag naar beslissing probleemoplossingsproces
Het hele proces van een vraag krijgen naar een oplossing = diagnostiek bij orthopedagogiek.
Professioneel handelen vereist dat beslissingen worden genomen op basis van betrouwbare en valide informatie over de
werkelijkheid. Dit moet aan 2 eisen voldoen:
• Betrouwbaarheid: hypothesen en toetsingen moeten zo onafhankelijk mogelijk zijn van het moment van onderzoek, de
onderzoeker of andere toevallige factoren.
- Als twee beoordelaars die dezelfde hulpvragers spreken niet in de meeste gevallen tot eenzelfde classificatie
komen, kan men zich afvragen of het wel betrouwbaar is.
• Validiteit: hypothesen en toetsingen moeten betrekking hebben op dat wat bedoeld werd te beschrijven of te toetsen.
- Classificatiesystemen hebben hier een positieve invloed op.
Diagnostisch onderzoek verloopt volgens dezelfde stappen als wetenschappelijk empirisch onderzoek; het volgt de empirische
cyclus
1. Observatie: het verzamelen en groeperen van gegevens.
2. Introductie: het formuleren van hypothesen.
, 3. Deductie (het afleiden van toetsbare voorspellingen) en operationalisering (onderzoeksmiddelen zoeken bij
voorspellingen).
4. Toetsing: nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te verzamelen.
5. Evaluatie: terugkoppeling van uitkomsten aan hypothesen.
Let op
• Psychodiagnostiek legt de nadruk op het individu, orthopedagogen kijken nooit alleen naar het individu, maar ook naar de
omgeving.
• Verschillende manieren om te definiëren:
- Diagnostiek als classificatie of als uitspraak (smalle definiëring)
- Diagnostiek als diagnostisch onderzoek en/of als hulpverlening (bredere definiëring)
- (Psycho)diagnostiek als de praktijk en/of de leer (theorie; hoe wil je in theorie dat het gaat, ideale situatie)
Componenten van diagnostiek
Ter Laak (2011) → Diagnostiek heeft iets van een kameleon; er zitten veel kanten aan.
Componenten van diagnostiek als leer
1. Meetinstrumenten
2. Theorieën en concepten
3. Testleer (methodologische/statistische kennis)
4. Diagnostisch proces
(1) Meetinstrumenten
• Omvat alle methoden die je hebt om iets te weten te komen over een persoon en/of diens omgeving.
- Observatietechnieken, vragenlijsten, interviews, testen.
• Centrale begrippen: items, vragen, opdrachten, observatiecategorieën, schaalconstructie.
• Middelen om kenmerken of gedragingen van een persoon weer te geven in een getal en te kunnen interpreteren, zodat
we een diagnose kunnen stellen.
➢ Casus Miran: operationalisatie
Voorbeelden: als orthopedagoog moet je weten hoe je hierover informatie kan verzamelen.
• Wat kan Isa cognitief en sociaal-emotioneel gezien aan?
• Hoe verloopt de interactie tussen Yochem en zijn ouders?
• Vindt Kyala voldoende aansluiting bij klasgenoten?
➢ Hiervoor moet je ook kennis hebben over de theorieën en concepten.
(2) Theorieën en concepten
• Omvat theorieën over individuele verschillen tussen personen en omgevingen en over de ontwikkeling van personen.
• Centrale begrippen: eigenschappen, kenmerken, gedragingen, belevingen, ontwikkeling, individu, omgeving.
• Geven ons een kader om te kijken naar een persoon en diens omgeving en een basis voor het ontwikkelen van
meetinstrumenten.
➢ Casus Miran: hypothesevorming en conclusie
Voorbeelden
• Waarom komt Pia niet tot leren?
• Waarom is er veel ruzie in het gezin van Raoul?
• Waarom ervaart Charlie veel angsten?
(3) Testleer
• Wat betekent zo’n score op bijvoorbeeld een vragenlijst?
• Ook wel psychometrie genoemd, de leer van het meten.
- Omvat statistische en methodologische kennis voor keuze van instrumenten en interpretatie van scores.
• Centrale begrippen: betrouwbaarheid, validiteit, normering.
• Pas als we iets weten over de verdeling van kenmerken in een populatie en hoe we die kunnen vaststellen bij één
persoon kunnen we aangeven of de score van die persoon afwijkend of problematisch is.
➢ Casus Miran: toetsingscriteria en aannemen/verwerpen hypothesen.
,Voorbeelden
• Amaya haalt een IQ score in het interval 71 – 83
• Alican leest 100 woorden goed op de Eén Minuut Test
• De moeder van Sam scoort T = 54 op de schaal voor autonomieondersteuning
• De leerkracht scoort de warmte in de relatie met Pjotr op een ss = 4
(4) Diagnostisch proces
• Omvat alle fasen die worden doorlopen in een diagnostisch proces.
• Er zijn normatieve modellen of procedures die voorschrijven welke stappen hierbij in welke volgorde moeten worden
genomen.
- Van aanmelding tot advies.
- De NVO-richtlijnen zijn voor ons het belangrijkst.
• Centrale begrippen: regulatieve cyclus, empirische cyclus, NVO richtlijnen.
• Waarom is het zo belangrijk?
- Je doet als diagnosticus niet zomaar iets, je acties hebben gevolgen.
- Je volgt een vaststaande procedure, die navolgbaar is voor cliënten en collega’s. Zo komt iedereen op hetzelfde
antwoord.
Om het proces goed te kunnen doorlopen, heb je alle drie deze onderwerpen nodig.
De orthopedagoog
• Onpartijdige gesprekspartner met kennis van zaken.
• Diagnostisch onderzoek doen en hulp bieden.
• Professionele relatie aangaan en aansluiten bij de cliënt.
Veel diagnostica, één diagnose?
• Controleerbaar
• Herhaalbaar
Kwaliteitsbewaking
1. Testleer
2. Theorieën en concepten COTAN
3. Meetinstrumenten
4. Diagnostisch proces NVO richtlijnen
Om te zorgen dat we allemaal een beetje eensgezind zijn, hoeven wij gelukkig niet alles zelf te bedenken. Informatie over testleer,
theorieën en concepten en meetinstrumenten, vind je in de COTAN. Deze beoordeelt alle testinstrumenten.
Het diagnostisch proces doen wij aan de hand van de NVO richtlijnen.
Verschillende typen vragen in de praktijk
1. Hoe ervaren alle betrokkenen het gedrag van het kind?
2. Wat is er aan de hand met het kind? Waaruit bestaat het probleem?
3. Waarom zijn deze problemen met dit kind er nu? Hoe komt het? Wat zijn de oorzaken van de problematische situatie?
4. Wat is de meest geschikte behandeling of plaatsing gezien het kind en diens situatie?
5. Wat kan er gedaan worden om de problemen te verminderen of te doen verdwijnen?
6. Heeft de geadviseerde behandeling het verwachte en gewenste effect opgeleverd? Zijn de problemen verminderd of
verdwenen?
Verschillende typen vragen in de praktijk
• Het type antwoord dat je zoekt bepaalt het doel van de diagnostiek en tevens het type diagnostiek.
• Het antwoord zelf vormt een diagnose: een bepaalde uitspraak waarin de diagnostiek uitmondt.
, Hoe ervaren alle betrokkenen het gedrag van het kind?
Verhelderende diagnostiek
• Voorafgaand aan de diagnostiek.
• Met alle betrokkenen in gesprek gaan en breed inventariseren.
• Ordenen van klachten en hulpvragen:
- Waarover maakt moeder zich zorgen?
- Waardoor denkt vader dat de problemen zijn ontstaan?
- Wanneer voelt Ricky zich voldoende geholpen?
- Wat heeft de leerkracht al geprobeerd om Mo te helpen zich te concentreren?
• Geen antwoord of beslissing.
- Vormgeven verdere diagnostisch- en hulpverleningsproces
Je gaat met alle betrokkenen in gesprek en je gaat breed inventariseren wat de beleving is van de personen die betrokken zijn bij
de problematiek.
Preventieve diagnostiek
• Zou de preventieve screening van kinderen, bijvoorbeeld via consultatiebureaus, ook passen bij verhelderende
diagnostiek? Het is een soort basis informatie en pas op basis van die informatie ga je pas beslissen wat je gaat doen. Op
die manier is het dus ook verhelderend.
• Of het leerlingvolgsysteem op scholen? Dit is ook vergelijkbaar. Kinderen worden periodiek getoetst op hun vorderingen
en daar wordt niks mee gedaan. Als er iets opvallends is, is dat een aanleiding om een onderzoek te starten. Dit hoort dus
ook bij de verhelderende fase. Dit is dus een voorbeeld van preventieve, verhelderende diagnostiek.
• Criterium = oppervlakkige informatie over een breed scala aan onderwerpen.
- Als je specifiek inzoomt op één onderwerp, ben je de verhelderende fase al voorbij.
Wat is er aan de hand met het kind? Waaruit bestaat het probleem?
Onderkennende diagnostiek
Beschrijvende of karakteriserende diagnostiek
➢ Kenmerkend: je gaat er niks bij halen, maar alleen verder inzoomen op het specifieke probleemgedrag.
➢ Onderkenning = er zijn problemen en die ga je een naam geven, zodat wij allemaal hetzelfde bedoelen. Verschillende
soorten:
A. Objectieve beschrijving van het probleem
- Wat is de aard en ernst van het eetprobleem van Ceren?
- Je blijft erg bij het probleem zelf en je praat hierover door.
- Hoe ziet het probleem eruit? Hoe vaak gebeurt het? Hoelang duurt het?
- Op basis hiervan zeg je hoe erg het is en/of het bij de leeftijd past.
B. Classificatie
- Is er bij Bijs sprake van een gegeneraliseerde angststoornis?
- Je weet al dat het kind angstig is en je kijkt of de angst dermate ernstig etc. is dat het gaat om een stoornis.
C. Niveaubepaling
- Wat is het vaardigheidsniveau van Efe op het gebied van rekenen?
- Is er bij Hanna sprake van een achterstand op het gebied van spelling?
- Je haalt er niks bij, maar zoomt verder in op het specifieke probleemgedrag dat wordt gemeld.
Let op
• Classificeren lijkt verklarende diagnostiek, maar dat is het niet.
• Je kijkt of bij een kind een bepaalde groep gedragingen/symptomen aanwezig is en geeft daar een naam aan.
• Je gebruikt een nieuwe naam om gedrag van een kind te beschrijven, maar weet daarmee nog niks/niet veel over de
oorzaak en aanpak van de problemen. Je weet alleen dat het zo erg is dat het een stoornis is.
Voorbeeld
• Impulsief gedrag vertonen is een kenmerk van ADHD.
• De stoornis ADHD vormt dus niet een verklaring voor het impulsieve gedrag van Helen, dan zouden we immers zeggen:
- Het impulsieve gedrag van Helen wordt verklaard door impulsief gedrag.
• We kunnen slechts stellen dat het impulsieve gedrag dermate ernstig is dat we het ADHD kunnen noemen.
• Vervolgens kunnen we in de literatuur zoeken wat mogelijke oorzaken en aanpakken zijn voor ADHD.