Bedrijfseconomie
Hoofdstuk B, C, D, E, F, G
B
Opleiding = investering.
Hangt af van:
- Persoonlijke factoren
- Kansen
- Kosten opleiding
- Opbrengsten opleiding: carrière beloning, kansen baan
Verzekeren
Voordeel: kan goedkoper zijn, rust
, solidariteit
Nadeel: premie betalen, moreel wangedrag
Levensverzekering – keert een bedrag uit bij leven en overlijden
1. Overlijdensverzekering (aan nabestaanden)
2. Overlijdensrisicoverzekering (voor hypotheeklasten)
3. Lijfrenteverzekering (jaarlijks uitgekeerd bedrag)
Schadeverzekering – dekt schade
1. Reisverzekering
2. Inboedelverzekering, goederen in huis
3. Opstalverzekering, aan huis
4. Aansprakelijkheidsverzekering
5. Zorgverzekering
6. Rechtsbijstandverzekering, voor juridische hulp
Consumptief krediet – leningen voor aankoop van goederen = minder
dan 10 jaar
1. Persoonlijke lening = geen onderpand, terugbetalen met vaste
bedragen
Voordeel = vrije bestemming, termijn steeds gelijk
Nadeel = hoog rente, afgeloste bedragen niet weer opnemen
2. Doorlopend krediet = ‘rood staan’, afgeloste bedragen kunnen weer
opgenomen worden, wordt nooit echt afgelost, duur, interest
afhankelijk van inkomen
Voordeel = koper meteen eigenaar, je kan kopen zonder genoeg eigen
geld
Nadeel = variabele rente
3. Koop of afbetaling/huurkoop = voor duurzame goederen, in
annuiteiten, rente zit al in het termijn verwerkt
,Verschil: KOOP OP AFBETALING = koper direct eigenaar, HUURKOOP = pas
na betaling van de laatste termijn.
Voordeel = kopen zonder eigen geld
Hypothecair krediet – lening met onroerend goed als onderpand =
langer dan 10 jaar
Recht van hypotheek = recht van geldgever om onderpand te verkopen
Hypotheekgever = geldnemer, koper van de woning
Hypotheeknemer = geldgever, de bank
Hypotheekrente aftrek is aftrekbaar van de bruto maandlast
Lineaire hypotheek
- Aflossing altijd gelijk
Voordeel = schuld daalt gelijkmatig, en interest daalt
Nadeel = belastingvoordeel daalt en hoge lasten aan het begin
Rente berekenen lineair?, nog x de periode doen, want in principe over
heel jaar.
Annuïteiten hypotheek
- Aflossing + rente is altijd gelijk
Schuld en belastingvoordeel daalt
Nadeel = Netto maanduitgaven stijgen want belastingvoordeel daalt
Enkelvoudige interest = percentage x bedrag x periode
Samengestelde interest = 1 keer een storting, maar rente telkens over het
bedrag die er de vorige keer bij is gekomen.
Eindwaarde = hoeveel heb je aan het einde = bedrag x (1 + interest) ^
aantal jaren
Contante waarde = hoeveel moet je nu hebben = bedrag x (1 + interest)
^ - aantal jaren
Elk termijn een nieuwe storting van gelijke bedragen?
S = a x r^n – 1 : r -1
A = eerste getal in de rij
R = waarmee je het ene getal moet vermenigvuldigen om het ander te
krijgen
N = aantal getallen in de rij
(is die n aantal stortingen of aantal keer rente?)
Hoeveel nodig bij Eenmalige storting berekenen = geld nodig – geld dat je
hebt : stortingen tot die dag
, Voorbeeld:
1000 (storting) x (1,03 en dan alle machten erbij invullen)
Eind of contante waarde op het laatste dus nog x de storting doen.
Laatste storting op laatste dag? Dan 1 invullen in het rijtje
Je kan vrijwillig sparen
Voordeel = spaarder kiest zelf bedrag, kiest zelf manier, kiest zelf doel
Nadeel = kan te weinig zijn, sparen niet volhouden, hoge kosten
Verplicht sparen = werkgever houdt pensioenpremie in op inkomen, en
geeft af aan pensioenfonds
Voordeel = werkgever betaalt mee aan pensioen, aftrekpost van belasting
Nadeel = premie is groot deel van inkomen, niet zelf fonds kiezen, onzeker
Soorten spaarrekeningen
Vrij opneem baar
- Variabel rente percentage
- Opnemen en storten mag altijd
- Beheer kan via internet
Niet vrij opneem baar (deposito)
- Vast rente
- Spaartegoed staat vast over een periode, vaste looptijd
- Eenmalige minimum inleg
- Je moet alsnog je rekening zelf beheren
Beleggen = het vastleggen van geld met als doel daar rendement uit te
halen.
- Vermogenstitels (= aandelen, obligaties)
- Beleggingsfondsen (voordeel = bespaart tijd en kosten, en hebben
kennis)
- Overig zoals onroerend goed
Investeren = vastleggen van geld in productiemiddelen
Hoe meer risico hoe meer kans op rendement.
Negatieve reserve = in het verleden verlies geleden.
Huren/kopen.
Huren
Huurcontract = overeenkomst dat de huurder de woning mag gebruiken
tegen huur
Huurbescherming = bescherming van de huurder tegen opzeggen van de
huur opeens
Huurtoeslag = bijdrage van de overheid in huurkosten