Welzijn samenvatting
Inhoud
Sociologie.....................................................................................................................................................2
Sociologie les 1.........................................................................................................................................2
Sociologie les 2.........................................................................................................................................5
Sociologie les 3.........................................................................................................................................8
Sociologie les 4.......................................................................................................................................10
Sociologie les 5.......................................................................................................................................12
Groepsdynamica.........................................................................................................................................13
Groepsdynamica les 1.............................................................................................................................13
Groepsdynamica les 2.............................................................................................................................15
Groepsdynamica les 3.............................................................................................................................26
Groepsdynamica les 4.............................................................................................................................27
Groepsdynamica les 5.............................................................................................................................31
Groepsdynamica les 6.............................................................................................................................34
KJP..............................................................................................................................................................35
Kjp les 1..................................................................................................................................................35
KJP les 2 ADHD........................................................................................................................................38
KJP ASS...................................................................................................................................................42
KJP ODD..................................................................................................................................................46
KJP Hechtingsstoornis.............................................................................................................................49
Gezond gedrag............................................................................................................................................52
Gezond gedrag les 1................................................................................................................................52
Gezond gedrag les 2................................................................................................................................53
Gezond gedrag les 3................................................................................................................................56
Gezond gedrag les 4...............................................................................................................................59
Gezond gedrag les 5................................................................................................................................61
Gezond gedrag les 6................................................................................................................................62
1
,Sociologie
Sociologie les 1
legt uit wat het werkterrein is van de sociologie -> een interactie in verschillende individuen in de
maatschappij.
verklaart wat verbondenheid is vanuit sociologisch perspectief -> geen scheiding tussen individu
en maatschappij.
verklaart de volgende begrippen: sociale en fysieke bestaansvoorwaarden,
afhankelijkheidspatronen van een samenleving, soorten netwerken, rollen, thomas regel, blinde
processen, sociale verhoudingen op basis van macht, bezit en prestige, stratificatie
(kastenmaatschappij, standenmaatschappij, klassenmaatschappij), sekse en geslachtsverschillen)
sociologie zegt dat er geen scheiding is tussen individu en maatschappij. De maatschappij dat ben jij!
Interactie: al ons gedrag is sociaal georiënteerd, de interactie is een gegeven (voetbalwedstrijd, een les,
een kerkdienst, een tv uitzending, een feest, een begrafenis)
Sociale bestaansvoorwaarden zijn de behoefte aan verbinding en interactie met anderen, terwijl fysieke
bestaansvoorwaarden betrekking hebben op basisbehoeften zoals voedsel, water en onderdak.
Afhankelijkheidspatronen van een samenleving verwijzen naar de manier waarop mensen in een
samenleving van elkaar afhankelijk zijn voor bepaalde behoeften en diensten. Dit kan bijvoorbeeld gaan
om economische afhankelijkheid, waarbij mensen afhankelijk zijn van anderen voor werk en inkomen, of
sociale afhankelijkheid, waarbij mensen afhankelijk zijn van anderen voor sociale steun en interactie.
De Thomas-regel is een sociologisch concept dat stelt dat de subjectieve interpretatie van een situatie
door individuen hun gedrag en interacties beïnvloedt. Met andere woorden, als mensen geloven dat iets
waar is, heeft dat geloof invloed op hun gedrag, zelfs als het objectief niet waar is.
Blinde processen zijn processen die onbewust en automatisch plaatsvinden, zonder dat we ons er
volledig van bewust zijn. Ze kunnen verwijzen naar psychologische processen, zoals automatische
denkpatronen of onbewuste vooroordelen, maar ook naar natuurlijke processen in de wereld, zoals
natuurlijke selectie in evolutie.
Sociale verhoudingen op basis van macht verwijzen naar de dynamiek waarbij individuen of groepen in
een samenleving meer macht hebben dan anderen. Dit kan leiden tot ongelijke verdeling van middelen,
privileges en besluitvormingsmacht. Het kan verschillende vormen aannemen, zoals economische macht,
politieke macht of sociale status.
Prestige verwijst naar de status, erkenning of respect die iemand geniet binnen een bepaalde sociale
groep of samenleving. Het kan gebaseerd zijn op verschillende factoren, zoals prestaties, vaardigheden,
kennis, sociale positie of reputatie.
Stratificatie verwijst naar de hiërarchische rangschikking van individuen of groepen in een samenleving
op basis van sociale, economische of andere criteria. Het kan leiden tot ongelijke verdeling van macht,
status en middelen, waarbij sommigen hoger in de sociale ladder staan dan anderen.
Een sekte is een term die vaak wordt gebruikt om een religieuze of spirituele groep te beschrijven die
afwijkt van de traditionele normen en overtuigingen. Het kan een negatieve connotatie hebben en
2
,verwijzen naar een groep met een charismatische leider, rigide controle, isolatie van de buitenwereld en
potentieel schadelijke praktijken. Het is belangrijk om op te merken dat niet alle religieuze of spirituele
groepen die als sekten worden bestempeld, daadwerkelijk schadelijk zijn.
Wat mensen van elkaar nodig hebben (h1)
sociale bestaansvoorwaarden
Hoe mensen onderling verbonden zijn (h2)
netwerken
Wat mensen van elkaar verwachten (h3)
rollen en rolconflicten
thomas regel
Hoe mensen zich van elkaar onderscheiden: stratificatie (h4)
Definitie sociologie:
‘’sociologie bestuderen het samenleven van mensen in kleinere en grotere verbanden’’
Microniveau vs macroniveau
Denk aan: relatievormen, omgangsvormen, werken, bezitten, macht uitoefenen ect. 4
Waarnemen -> hypothese -> wetmatigheid -> experiment -> checken
Scheiden: andere normen en waarden, religie minder, vrouwen werken, sociale media
Sociologie is een optelsom van individuen maar het geheel is meer dan alle afzonderlijke delen (alle
individuen vormen een groep en groter)
Sociologie kijkt naar geschiedenis maar ook in het heden
Sociologische vragen:
Schoolprestaties en opleidingsniveau van ouders
Overgewicht en stedelijke of landelijk wonen
Inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen
Homoacceptatie en levensovertuigingen
Sekse en beroepskeuze
Woningnood in Nederland
4 basale sociologische vragen:
Solidariteit: wie hoort bij wie?
Hiërarchie: wie staat boven wie?
Arbeid: wie werkt voor wie?
Bezit: wat is van wie?
Belangrijk uitgangspunt in de sociologie: mensen hebben elkaar nodig (interdependentie)
Interdependentie is een gegeven
Netwerk
Sociologie bestuurt de mensen in de samenlevingsverbanden die zij met elkaar vormen:
ontstaan, werking en verandering
Wat hebben we nodig om te overleven?
Fysieke bestaansvoorwaarden: zuurstof, temperatuur
Sociale bestaansvoorwaarden: veiligheid, affectie (liefde), waardering, kennis, sturing ect.
Mensen voorzien op eigen manieren in hun bestaansvoorwaarden
3
, Bestaansvoorwaarden: voeding
Moderne samenleving:
Afhankelijk van veel mensen buiten het eigen huishouden.
5% werkt in agrarische sector.
Traditionele samenleving:
Afhankelijk van weinig mensen in de familie of het gezin.
Agrarische sector is dominant.
Bestaansvoorwaarden: beschutting
Moderne samenleving:
Afhankelijk van veel gespecialiseerde mensen: kledingindustrie, winkels, metselaars,
architecturen ect.
Vergoeding in geld en geen persoonlijke relatie
Traditionele samenleving:
Zelf maken van kleding (vrouwen)
Huizen werden gebouwd met anderen samen (ontstaan van kleine afhankelijke
gemeenschappen, dorpen, vestegingen etc.)
Bestaansvoorwaarden: bescherming
Moderne samenleving:
Microben
Andere mensen
Afhankelijk van politie, leger, bewaking, artsen, gezondheidswerkers
Traditionele samenleving:
Roofdieren (jacht en bescherming)
Andere mensen
Pacht en bescherming
Andere bestaansvoorwaarden:
Affectie: liefde, acceptatie, schaamte, schuld, afwijzing, waardering, status, achting, reputatie,
goede naam of populariteit
Kennis: kennisdeling
Sturing: extreme dwang naar zelfdwang
Netwerken:
Via netwerken zijn mensen met elkaar verbonden
Van welke netwerken maak jij deel uit
Soorten netwerken:
Verwantschap zoals familie
Verworven relaties zoals vrienden, collega’s
Indirecte netwerken zoals via via
Rollen: afhankelijke van het netwerk waarin je functioneert, neem je andere rollen in -> voorbeelden:
student, collega, vriendin, dochter, voetballer, klant
4