Taal in actie Nederlands
Naam: Karel Bos
Klas: DT2B
Studentnummer: 665905
Datum: 11-06-2022
Schoolbegeleider: Marthe Scheffer
1
,Voorwoord
In dit verslag vind je informatie over Nederlands op de basisschool. Ik ben Karel Bos, 2e jaars PABO
student aan de hogeschool InHolland in Alkmaar, ik loop stage in groep 7 op de Helmgras te
Castricum. Om mij als PABO student en toekomstig leerkracht verder te ontwikkelen, wil ik graag te
weten komen hoe Nederlands (woordenschatonderwijs) op de basisschool wordt aangeboden en in
hoeverre mijn handelen kan bijdragen aan het ontwikkelen van effectief woordenschatonderwijs.
Ik vond het zeer interessant om dit uit te zoeken omdat het uiteindelijk in de toekomst zijn weerslag
zal hebben op mijn ontwikkeling als leerkracht. Door de nieuwe kennis die ik heb opgedaan en het
nieuwe perspectief wat ik hierbij heb gekregen, heb ik een beter beeld van het vak Nederlands op de
basisschool.
Als laatste wil ik de onderwijsstichting Tabijn bedanken dat ik op een van hun scholen dit onderzoek
heb mogen uitvoeren, bassischool de Helmgras en in het bijzonder de leerkracht van groep 7, Merel
Siersema, dat ik hier mijn lessen heb mogen geven en mijn schoolbegeleider Marthe Scheffer voor de
ondersteuning vanuit de opleiding.
2
,Inhoud
Voorwoord .............................................................................................................................................. 2
Kennis van de taalgroeimiddelen/woordenschatonderwijs ................................................................... 4
Taalgroeimiddelen............................................................................................................................... 4
Leerlijn woordenschatonderwijs ......................................................................................................... 5
Viertaktmodel...................................................................................................................................... 6
Consolideringsspellen.......................................................................................................................... 7
Lessenserie woordenschatonderwijs ...................................................................................................... 8
Reflectie les 1 ........................................................................................................................................ 10
Reflectie les 2 ........................................................................................................................................ 12
Reflectie les 3 ........................................................................................................................................ 14
Verbeterpunten en behouden .............................................................................................................. 16
Rijke leesomgeving ................................................................................................................................ 18
Bijlage 1. Verwijswijzer .......................................................................................................................... 19
Bijlage 2. Lesvoorbereidingsformulier les 1 .......................................................................................... 21
Bijlage 3. Script les 1. ............................................................................................................................. 25
Bijlage 4. Krantenartikel les 1. ............................................................................................................... 27
Bijlage 5. Resultaten schrijfopdracht les 1. (Foto’s) .............................................................................. 28
Bijlage 6. Lesvoorbereidingsformulier les 2. ......................................................................................... 29
Bijlage 7. Script les 2. ............................................................................................................................. 33
Bijlage 8. Krantenartikel les 2 ................................................................................................................ 35
Bijlage 9. Resultaten schrijfopdracht les 2 (Foto’s) ............................................................................... 36
Bijlage 10. Lesvoorbereidingsformulier les 3. ....................................................................................... 37
Bijlage 11. Script les 3. ........................................................................................................................... 40
Bijlage 12. Voorbeeldslide Kahoot les 3. ............................................................................................... 42
Bijlage 13. Woordnetwerk..................................................................................................................... 43
Bijlage 14. Woordenschatposter (voor in de klas) ................................................................................ 44
Bijlage 15. Mail contact Marthe i.p.v. gezondheidsklachten. ............................................................... 45
Bijlage 16. Bronnenlijst .......................................................................................................................... 46
3
,Kennis van de taalgroeimiddelen/woordenschatonderwijs
Taalgroeimiddelen
Lezen en schrijven leren de meeste leerlingen op de basisschool. Vaak ligt hier een vaste didactiek
aan ten grondslag. Bij luisteren en spreken is dit veel minder het geval, want dit is iets wat veel
kinderen buiten de school leren in interactie met hun omgeving. De school moet zich bewust zijn wat
het kan bijdragen aan de algehele ontwikkeling van de leerlingen. Ook op het gebied van luisteren en
spreken. Het gaat hierbij om taalgroeimiddelen die elke leerkracht zou moeten inzetten om de
taalontwikkeling te stimuleren. Deze taalgroeimiddelen betreffen; taalaanbod,
taalproductie/taalruimte en feedback.
(Sylvia Bacchini, 2019)
Taalaanbod
Iedere leerkracht heeft zijn eigen taalgebruik, dit kan het taalaanbod enigszins eenzijdig maken.
Daarom is het van belang dat de leerkracht veel verschillende soorten taalgebruik kiest, veel
verschillende soorten teksten leest en de leerlingen veel verschillende soorten teksten laat schrijven.
Op die manier komen de leerlingen in contact met verschillende soorten taal. Op die manier wordt
het taalaanbod rijker.
Een optimaal taalaanbod is;
• Correct: het is grammaticaal juist en de uitspraak is correct. De leerlingen krijgen geen fouten
aangeleerd. Al het aanbod verstrekt door de leerkracht is kloppend.
• Begrijpelijk: het niveau van het taalaanbod is aangepast aan wat de leerlingen aankunnen.
Het aanbod moet door de leerlingen begrepen worden. Dit betekent niet dat het taalniveau
wordt overgenomen door de leerlingen, maar wel dat het niveau voor de leerlingen
begrijpelijk is (niet te moeilijk, niet te makkelijk).
• Rijk: Leerkrachten moeten ervoor zorgen dat de leerlingen in aanraking komen met nieuwe,
moeilijke woorden en zinsconstructies. Een rijke taalomgeving betekent dat de omgeving
meer taalelementen bevat dan waarover een kind beschikt. Een optimaal taalaanbod is ook
een inhoudelijk goed aanbod.
(Sylvia Bacchini, 2019)
Taalproductie en feedback
Vanaf het moment dat leerlingen naar school gaan is school een belangrijke omgeving. Omdat
leerlingen taal leren via interactie, is het belangrijk dat de leerkracht interactiemogelijkheden creëert
om actief spreken en luisteren te stimuleren. Alleen naar een rijk taalaanbod luisteren is namelijk
niet voldoende. Leerlingen hebben namelijk ruim de gelegenheid nodig om te oefenen met taal. Ze
moeten ruimte krijgen om spreken met medeleerlingen en volwassenen. Het gaat hierbij om
beurtruimte (ruimte om te praten) en om onderwerpsruimte (ruimte om het onderwerp te bepalen).
De leerkracht creëert situaties waarbij de leerlingen vooral zelf aan het woord komen, met elkaar in
gesprek zijn en naar elkaar luisteren en kijken. Verder creëert de leerkracht taalruimte door te
werken in kleine kringen.
In het taalontwikkelingsproces is feedback krijgen erg belangrijk. Er zijn twee soorten feedback die
een leerkracht kan geven;
• Taalontwikkelingsgerichte feedback; feedback op het taalgebruik van een kind. Wat wordt er
gezegd en hoe wordt het gezegd.
• Interactiefeedback: feedback op gesprekspatronen. De beurtverdeling, de bijdrage,
doelgerichtheid, etc.
(Sylvia Bacchini, 2019)
4
,Taalontwikkelingsgerichte feedback wordt gegeven op;
• De inhoud: wat is er gezegd. Het is belangrijk dat de leerkracht de essentie begrijpt en hier
inhoudelijk op reageert. De leerlingen wordt zo gestimuleerd tot nadenken en verder praten.
• De vorm: hoe is het gezegd. Hier reageert de leerkracht taalontwikkelend op. Niet corrigeren
maar modelen.
De leerkracht gaat in op het vertelde en neemt hierbij de gecorrigeerde vorm mee in zijn reactie.
Bijvoorbeeld: een kind zegt ‘’ik ga vanmiddag schomeelen’’ dan zegt de leerkracht ‘’ooh ja waar ga jij
vanmiddag schommelen’’? Dit betreft impliciete feedback, de leerkracht herhaalt op correcte wijze
wat er gezegd wordt. Deze manier van feedback geven is minder bedreigend dan het geven van
impliciete feedback. Daarnaast hebben kinderen een goed regelgenererend vermogen en zijn ze dus
vaak zelf in staat om uit de impliciete feedback de correcte regels te halen.
(Sylvia Bacchini, 2019)
Interactiefeedback gaat over de manier waarop de leerlingen met elkaar in gesprek zijn door
gesprekspatronen te benoemen. Bijvoorbeeld: beurtwisseling, de gespreksbijdrage, de samenhang,
de doelgerichtheid, het taalgebruik en het respect voor elkaars mening. Bijvoorbeeld: twee
leerlingen zijn met elkaar in gesprek en de leerkracht legt het even stil om te benoemen dat een kind
wel heel veel aan het woord is. Voor een goede dialoog is het handig als de beurtruime eerlijk
verdeeld wordt.
(Sylvia Bacchini, 2019)
Leerlijn woordenschatonderwijs
Zonder woordkennis is er geen gesprek mogelijk en geen tekst leesbaar. Hoe meer woorden je kent
des te beter je kunt communiceren met anderen. In eerste instantie wordt deze kennis gebruikt in de
directe omgeving van het kind (de thuissituatie). Hierbij gebruiken kinderen de woorden die in die
situatie nodig zijn. Hierbij wordt gesproken over DAT (dagelijks algemeen taalgebruik). Op school
moeten leerlingen beschikken over een andere woordenschat dan in de thuissituatie. De taal op
school is veel abstracter. Dit wordt ook wel CAT (cognitief academisch taalgebruik) genoemd.
Schoolsucces is in belangrijke mate afhankelijk van de woordenschat. Onder woordenschat wordt
verstaan: ‘’het geheel van woorden en woordbetekenissen waarover iemand mondeling en
schriftelijk kan beschikken’’. (Sylvia Bacchini, 2019)
Het Expertisecentrum Nederlands heeft een globale leerlijn opgesteld voor de onderbouw,
middenbouw en bovenbouw onder de naam ‘tussendoelen mondelinge communicatie’. Daarnaast
heeft het centrum in de tussendoelen gevorderde geletterdheid een leerlijn leeswoordenschat
opgenomen. Vanuit de tussendoelen mondelinge communicatie zijn de volgende doelen opgesteld
voor de leerlijn woordenschat:
Onderbouw:
• Kinderen beschikken over een basiswoordenschat
• Ze breiden gericht hun woordenschat uit
• Ze leiden nieuwe woordbetekenissen af uit verhalen
• Ze zijn erop gericht om woorden productief te gebruiken
• Ze maken onderscheid tussen betekenisaspecten van woorden
Middenbouw:
• Kinderen verbreden en verdiepen hun woordkennis
• Ze hanteren strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen
• Ze hanteren strategieën voor het onthouden van woorden
• Ze kennen betekenisrelaties tussen woorden
• Ze begrijpen figuurlijk taalgebruik
5
, (Expertisecentrum Nederlands, 2010)
Bovenbouw:
• Kinderen kunnen hun woordenschat zelfstandig verbreden en verdiepen
• Ze kunnen strategieën verwoorden voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen
• Ze kunnen woorden buiten de context definiëren
• Ze leggen zelf betekenisrelaties tussen woorden
• Ze passen figuurlijk taalgebruik toe
(Expertisecentrum Nederlands, 2010)
De meeste basisscholen werken vanuit deze doelen met een methode. Maar in de meeste methode
zijn de einddoelen minimaal uitgewerkt en een aparte leerlijn woordenschat kom je daarin
nauwelijks tegen. Het is namelijk redelijk willekeurig welke woorden je als eerste aanbiedt. In veel
situaties zal de leerkracht zelf moeten bepalen welke woorden hij aanbiedt. De leerkracht kan hierbij
verschillende afwegingen maken op basis van verschillende factoren;
• De frequentie van de woorden (hoe vaak komen woorden voor)
• Of het nuttig is het woord te kennen
• Of in de context duidelijk wordt wat de woorden betekenen (woorden zijn veel begrijpelijker
als ze in een context worden aangeboden in plaats van los)
(Sylvia Bacchini, 2019)
Viertaktmodel
Het bekendste instructiemodel in de woordenschatdidactiek is het viertaktmodel. Dit model gaat uit
van vier fase:
• Voorbewerken
• Aanbieden en semantiseren
• Consolideren
• Controleren
(Huizenga, 2016)
Voorbewerken houdt in:
• Zorgen voor een uitdagende, concrete leeromgeving die de belangstelling van leerlingen
wekt en hen motiveert voor het leren van nieuwe woorden.
• Voorkennis activeren, omdat nieuwe woorden beter onthouden worden als ze aansluiten bij
het netwerk van bekende woorden.
Aanbieden en semantiseren:
De leerkracht introduceert woorden en geeft hier een betekenis aan. Belangrijk hierbij is dat
woorden in een betekenisvolle context worden aangeboden (niet los). De leerkracht laat de woorden
op zo’n manier zien dat de betekenis snel duidelijk is.
Consolideren:
De woorden worden dusdanig geoefend dat de betekenis goed blijft hangen. Elk nieuw woord moet
regelmatig aan bod komen, in het beste geval in een wisselende context. Het is belangrijk om
leerlingen eerst genoeg receptief te laten oefenen met het woord, om ze daarna pas productief te
laten oefenen. Herhaling en oefening zijn belangrijke aspecten om een woord goed te kunnen
onthouden.
Controleren:
Tijdens de les controleert de leerkracht of de leerlingen de woorden begrepen hebben. Na een aantal
lessen kan de leerkracht de woordenschat toetsen.
In de praktijk lopen de fase redelijk in elkaar over. Ze worden dus niet zo perfect doorlopen als hier
geschetst. (Huizenga, 2016)
6