ZIEKTEKUNDE ZH-BRANCE (LEERDOELEN)
1. Je kunt uitleggen wat de volgende begrippen betekenen en voorbeelden noemen:
Objectieve symptomen Wat je kan waarnemen/rode huid, braken.
Subjectieve symptomen Wat je kan aangeven/misselijk, hoofdpijn.
2. Je kunt beschrijven wat de kenmerken zijn van de volgende klachten en symptomen:
Koorts Warm, klam, bleek en zweten.
Pijn Onprettig gevoelen neiging om het niet te gebruiken.
Dyspnoe Kortademigheid.
Cyanose Blauwkleurige huid door te weinig zuurstof in het bloed.
Icterus Geelzucht.
Misselijkheid en braken Misselijk en pijn in de maag/slokdarm.
Diarree en obstipatie Dunner, waterig en veel vaker dan normaal.
Afwijkingen in de samenstelling van feces Andere kleuren, bv. rood door bloeding
of wit/geel door te weinig gal in de feces. Te zacht of te hard en een andere geur.
Verstoorde sensibiliteit Doof gevoel, dat je minder voelt en tintelingen in je hand.
Verstoorde motoriek Verlamd omdat je minder kracht hebt, verlamd omdat je
helemaal geen kracht meer hebt en ongecontroleerde bewegingen.
3. Je kunt uitleggen wat de kenmerken zijn van lokale ontstekingsprocessen.
Rood, pijn, warm, dik en functieverlies.
4. Je kunt benoemen wat mogelijke oorzaken zijn van ontsteking.
Infectie kan een ontsteking veroorzaken. Stralingen door de zon, heftige allergische reactie
en irritatie.
5. Je kunt globaal uitleggen hoe koorts in het lichaam ontstaat.
Koorts is een reactie van het lichaam op een verkeerde prikkel.
6. Je kunt globaal uitleggen hoe pijn in het lichaam ontstaat.
Uitgeschakelde cellen maken stofjes die vrijkomen die de zenuw uiteindelijk prikkelen
waardoor er een signaal naar de hersenen wordt gestuurd.
7. Je kunt uitleggen wat de volgende begrippen betekenen:
Bradycardie te lage hardslag.
Tachycardie Te hoge hartslag.
Tachypnoe Te snelle ademhaling.
Dyspnoe Kortademigheid.
Cyanose Blauwzucht, onvoldoende zuurstof aan de hemoglobine.
Stridor Piepende ademhaling.
8. Je kunt uitleggen wat de volgende begrippen betekenen:
(Hemi)parese Onvolledige verlaming.
(Hemi)plegie Volledige verlaming.
Spasme verhoogde spiertonus.
Hemi Halfzijdig.
9. Je kunt uitleggen waarom de volgende symptomen een alarmerend karakter hebben:
Plotselinge bloeddrukdaling Bepaalde organen krijgen een bepaalde tijd
onvoldoende zuurstof en bloed.
Luchtwegobstructie Je kan niet goed ademen en je krijgt geen zuurstof. Je hebt
zuurstof nodig voor verbranding.
Uitval van hersenfuncties (sensibiliteit, motoriek, taal, bewustzijn) Kan een
beroerte zijn, herseninfarct of een infectie in de hersenen.
,10. Je kunt benoemen wat de mogelijke oorzaken zijn van bovenstaande
alarmsymptomen.
Shock Acuut bloedverlies, veel vochtverlies en een ernstige allergische reactie.
Luchtwegobstructie Hevige astma-aanval, een voorwerp in de luchtpijp, wespensteek in
de keel en een allergische reactie.
Uitval van de hersenfunctie (sensibiliteit, motoriek, taal, bewustzijn) beroerte,
hersenbloeding, auto-ongeluk, tumor in de hersenen of een infectie in het lichaam.
11. Je kunt uitleggen wat de volgende levensbedreigende situaties inhouden en
bijbehorende symptomen noemen:
Shock Plotselinge bloeddrukdaling – hoge hartslag, weinig plassen,
braakneigingen, warme huid en warrigheid.
Sepsis Je lichaam reageert heel heftig op een infectie – koorts, snelle ademhaling,
bleke huid, sufheid, lage bloeddruk en een snelle ademhaling.
12. Je kunt uitleggen wat het doel van een medische anamnese is.
Een anamnese is een vraaggesprek. Je stelt vragen om te ontdekken wat voor ziekte iemand
heeft en hoe erg de ziekte is.
13. Je kunt uitleggen wat de waarde is van de verschillende soorten medische anamnese:
Actuele anamnese Wat er op dit moment aan de hand is.
Biografische anamnese Verleden of de achtergrond.
Hetero-anamnese Dit gesprek neem je niet af met de persoon waar het om gaat.
14. Je kunt uitleggen uit welke vier onderdelen het lichamelijk onderzoek bestaat:
Kijken/Inspectie.
Voelen/Palpatie.
Luisteren/Auscultatie.
Kloppen/Percussie.
15. Je kunt bij elk onderdeel van het lichamelijk onderzoek globaal beschrijven welke
afwijkingen er waargenomen kunnen worden:
Kijken/Inspectie Icterus en jeuk.
Voelen/Palpatie Vocht of niet.
Luisteren/Auscultatie Darmgeluiden en longontsteking.
Kloppen/Percussie Longontsteking.
16. Je kunt uitleggen wat een rectaal toucher inhoudt.
Vinger in de anus.
17. Je kunt uitleggen wat een vaginaal toucher inhoudt.
Vinger in de vagina.
18. Je kunt globaal beschrijven welke soorten afwijkingen waargenomen kunnen worden
met behulp van:
Laboratoriumonderzoek Urine, ontlasting en bloed (afwijkende stoffen).
Beeldvormend onderzoek (anatomie) Breuken en ontbrekende dingen
Functie-onderzoek (fysiologie) Afwijkingen aan bv. het hart, de darmen of de
longen.
19. Je kunt benoemen wat het
verschil is tussen bloed,
bloedplasma en bloedserum:
Bloed Alle stoffen zitten
erin.
, Bloedplasma Bloed zonder de bloedcellen.
Bloedserum Plasma zonder de stollingseiwitten.
20. Je kunt benoemen bij welk type aandoeningen de volgende afwijkende bloedwaarden
optreden:
Te hoog C-reactief proteïne (CRP) Waarde die aangeeft dat er ergens een
ontsteking zit.
Te hoog creatinine Stof die iets zegt over je nierfunctie, als het te hoog is, is er iets
mis met je nieren.
Te hoog ureum Stof die iets zegt over je nierfunctie, als het te hoog is, is er iets
mis met je nieren.
Te hoog aantal leukocyten (= leukocytose) Aanwijzing op infectie in je lichaam.
Te hoge prothrombinetijd (PT) Bloedstolling, hoelang het bloed nodig heeft om te
stollen, als het te hoog is heb je een stollingsstoornis.
Te laag albumine (ALB) Lever kan niet genoeg albumine aanmaken.
Te laag hemoglobine (Hb) Bloedarmoede.
Te laag hematrociet (Ht) Percentage in het bloed dat uit rode bloedcellen bestaat,
te weinig rode bloedcellen of te klein.
21. Je kunt van de volgende beeldvormende onderzoeken benoemen op welke wijze het
lichaam in beeld gebracht wordt:
Röntgenfoto Hiervoor worden röntgenstraling gebruikt, er wordt een afbeelding
gemaakt van het lichaam in 1 richting.
CT-scan Hiervoor worden röntgenstraling gebruikt.
MRI Hiervoor worden magnetische stralingen gebruikt.
Echografie Hiervoor worden geluidsgolven gebruikt om een orgaan te bekijken.
Angiografie Foto maken van de bloedvaten door middel van contrastvloeistof.
Nucleair onderzoek Wordt gebruikt gemaakt van radioactieve stoffen, word
activiteit van het weefsel of orgaan gemeten.
22. Je kunt van de volgende functie-onderzoeken beschrijven welke functies er onderzocht
worden:
ECG Hartfilmpje
EEG Hersenfilmpje.
Longfunctieonderzoek Functie van de longen onderzoeken.
Duplexonderzoek Doorbloeding van een bepaald bloedvat.
Endoscopie Met een camera in je lichaam kijken.
Algemene chirurgische begrippen
23. Je kunt uitleggen wat de volgende begrippen inhouden:
Laparotomie Openen van de buik door middel van een mediane onderbuik incisie
(snede bij de navel) of een Pfannenstiel-incisie (snede boven het schaambeen).
Laparoscopie Kijken in de buik via een scoop.