Hoofdstuk 1 Psychologie: een palet vol theorieën
Wat is psychologie?
Psychologie is een wetenschap die zowel het Gedrag van mensen bestudeert als de Gevoelens en Gedachten die ze
hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dit plaatsvindt
Verschil met andere wetenschappen
Psychologische theorieën: beschrijving en verklaring van het object vindt vooral plaats op individueel niveau
Sociologie: er wordt meer naar maatschappelijke of groepsverbanden gekeken
Biologische of medische wetenschappen: wordt vooral gekeken naar de biologische bepaaldheid van gedrag
Theorieën
Theorieën zijn referentiekaders van waaruit psychologie te werk gaan. Bepaald gedrag wordt vanuit een bepaalde
visie beoordeeld.
Voorbeeld: het ontstaan van de eetstoornis anorexia nervosa werd en wordt zowel verklaard vanuit het
functioneren van het gezin, traumatische ervaringen van de patiënt, karaktertrekken van de patiënt, de invloed van
het maatschappelijke schoonheidsideaal en erfelijke aanleg.
Het wordt dus op verschillende manieren bekeken en verklaard.
Functies van een theorie:
Systematiserende of ordenende functie = de systematische weergave van wat wordt waargenomen (moet
duidelijk, controleerbaar en herhaalbaar zijn).
- De menselijke waarneming wordt gekleurd door bijv. behoeften, emoties en kennis.
- De waarneming van wetenschappers is vooral ‘theoriegeladen’. Hun referentiekader bepaalt wat ze zien,
waar ze de nadruk op leggen en wat ze verwaarlozen
Verklaren en voorspellen
Heuristische: op grond van het inzicht dat een theorie heeft opgeleverd kunnen nieuwe voorspellingen (in
andere situaties) worden gedaan
Verschillende stromingen
Psychoanalyse: aangeboren driften, het Id (Freud)
Behaviorisme: aangeleerd gedrag
Cognitieve psychologie: schema’s, aannames, verwachtingen
Systeemtheorie: een persoon laat gedrag zien in een bepaalde context/omgeving
Biologische psychologie: aangeboren, hormonale schommelingen
Indeling theoretische stromingen
1. Mensbeelden
(Hoe hoger het niveau, hoe complexer het gedrag)
Persoonlijk niveau
Organistisch niveau
Mechanistisch niveau
2. Biopsychosociale model: 3 niveaus
Biologische niveau (lichaam en erfelijkheid)
Psychische niveau (gedrag en cognities)
Sociale niveau (de materiële en sociale omgeving waarin mensen functioneren)
1. Mensbeelden
,Een mensbeeld is hoe er naar de mens gekeken wordt, hoe de mens wordt opgevat en hoe een psycholoog naar een
mens kijkt.
Mechanistisch mensbeeld
De mens wordt gezien als een machine, een robot, als een apparaat dat bestaat uit losse onderdelen.
Dat betekent:
- De mens is samengesteld uit afzonderlijke delen
- Mensen worden beschreven als mechanieken die door externe krachten worden voortbewogen
- Delen van de mens kunnen zelfstandig bestudeerd worden
- De invloed van de omgeving is niet essentieel
- De mens kan bestudeerd worden los van de sociale of materiële omgeving waarin ze functioneren
Heeft vier implicaties:
- Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mensen en dieren. Beiden worden opgevat als machines,
waarbij de mens hooguit ingewikkelder is.
- Het verklaringsmodel is lineair causaal. Er wordt een directe oorzaak voor gedrag gezocht (causaal) en het
verband tussen oorzaak en gedrag is rechtlijnig (lineair) A veroorzaakt B.
- Er wordt van uitgegaan dat als alle onderdelen bekend zijn, we het geheel kennen. Als we alle stofjes in en
onderdelen van de hersenen zouden kennen, dan zouden we ook weten hoe ze als geheel functioneren. Het
geheel = gelijk aan de som der delen (als je alles uit elkaar haalt, weet je alles van de mens)
- Mensen en onderdelen van mensen kunnen zelfstandig bestudeerd worden zonder daarbij rekening te
houden met de omgeving waarin zij verkeren.
Organistisch mensbeeld
De mens wordt gezien als één geheel, als een levend organisme waarvan de onderdelen elkaar beïnvloeden en
een organisme beïnvloed de omgeving maar wordt ook daardoor beïnvloed.
Dat betekent:
- De mens is één geheel, een levend groeisel. De onderdelen beïnvloeden elkaar en zijn niet los van elkaar te
zien.
- Het is geen ‘statisch maaksel’ (machine), maar een ‘levend groeisel’. Het organisme groeit: het verkrijgt
nieuwe vermogens.
- De mens staat in wisselwerking met zijn omgeving: wederzijdse beïnvloeding
Heeft vier implicaties:
- Vergelijkingen tussen mensen en dieren. Beiden zijn organismen die in wisselwerking staan met hun
omgeving. Eén verschil: mensen hebben een sociale of culturele omgeving, die bij dieren ontbreekt.
- Het verklaringsmodel is circulair causaal. Er wordt niet vanuit gegaan dat er eenduidige relaties zijn tussen
een oorzaak en gevolg, er is sprake van een wisselwerking A veroorzaakt mede B en B veroorzaakt mede A.
- Het geheel is meer dan de som der delen. Een organisme is meer dan een optelsom van zijn spieren,
zenuwbanen, organen, enz.
- Mensen zijn niet los van hun omgeving te bestuderen. En delen niet los van het geheel.
Personalistisch mensbeeld
,De mens wordt gezien als een zelfbepalend wezen met een voortdurende drang naar een zinvol leven,
toekomstgericht, gefocust op groei en ontwikkeling.
Dat betekent:
- Unieke karakter van de mens wordt benadrukt
- Mensen leiden een cultureel leven, worden beïnvloed door cultuur én scheppen zelf cultuur
- De mens verleent zin of betekenis aan de wereld.
- Thema’s als geloof en spiritualiteit horen in dit mensbeeld thuis.
- De mens is één geheel dat in wisselwerking staat met de omgeving en er ook vorm aan geeft
- Benadrukt het verschil tussen mensen en dieren. Er wordt gewezen op typisch menselijke eigenschappen
zoals taal en religie
- Mensen kunnen ze zichzelf ook voorstellen in de toekomst en het verleden. Het doelgericht handelen staat
centraal: gemotiveerd om iets in de toekomst te bereiken (zingeving).
Heeft drie implicaties:
- Mensen moeten als mensen bestudeerd worden. Vergelijkingen met dieren schieten tekort, omdat deze
geen cultureel leven kennen.
- Mensen moeten als één geheel bestudeerd worden: het ‘opknippen’ van de mens in afzonderlijke te
bestuderen deeltjes wordt afgewezen.
- Mensen handelen doelgericht, hun gedrag heeft ‘zin’ en juist die zingeving moet bestudeerd worden.
Mensen zijn zelf (in ieder geval gedeeltelijk) verantwoordelijk voor hun gedrag. Zij zijn geen willoze
speelballen die geheel afhankelijk zijn van sociale omstandigheden of erfelijke aanleg.
2. Biopsychosociale model
Afkorting biopsychosociaal model = BPS-model
Afkomstig uit de algemene systeemtheorie (AST)
Deze theorie biedt een overkoepelend kader
waarbinnen verschillende wetenschappen en
uiteenlopende inzichten hun plaat krijgen. De AST
wordt een metatheorie genoemd, dat wil zeggen een
theorie over theorieën.
De AST biedt een model dat het gehele biologische,
psychische en maatschappelijke gebeuren omvat.
De werkelijkheid wordt onderscheiden in
hiërarchische niveaus. De niveaus gaan van simpel
naar complex (figuur 1.2 op pag. 42 van het boek).
Elk hiërarchisch niveau wordt opgevat als een
systeem met als kenmerk dat het zichzelf in stand houdt. Een systeem staat in contact met zijn omgeving
(waaronder de hogere hiërarchische niveaus) en wisselt er materiaal, energie of informatie mee uit. Daarom
spreekt men van open systemen.
Een hiërarchisch hoger niveau is complexer van aard dan het niveau (of de niveaus) eronder. Een hoger
niveau omvat kenmerken van het lagere niveau, maar heeft ook iets specifieks dat daar niet toe te herleiden
is. Het geheel is meer dan de som der delen.
Geen enkel niveau is te herleiden tot de niveaus eronder en dit geldt ook andersom: geen enkel niveau is
te herleiden tot de niveaus die hoger in de hiërarchie staan. Maar de niveaus beïnvloeden elkaar wel. Elk
niveau impliceert zijn eigen wetenschappelijke benadering waarin de verschijnselen worden bestudeerd die
voor dat niveau specifiek zijn.
, In figuur 1.2 staat een donkerblauw vlak om het niveau ‘persoon, beleving en gedrag’. Dit is het niveau
waarmee de psychologie zich voornamelijk bezighoudt. De persoon is zowel het hoogste niveau van de
biologische hiërarchie als het laagste niveau van de sociale hiërarchie
Is ontstaan binnen de psychiatrie als reactie op het eenzijdig medische (of biopsychische) model.
Geen enkel gedrag is volledig te begrijpen zonder rekening te houden met biologische, psychische en sociale
invloeden.
Methoden in de psychologie
Er bestaan drie benaderingen:
In de eerste benadering worden de objectiviteit en controleerbaarheid van de kenniswerving centraal
gesteld (correspondeert met mechanistische en soms organistische mensbeeld). Kennis moet verkregen
worden door objectieve verbanden aan te tonen en door algemeen geldende wetten (geldend voor het
gedrag van alle mensen) te formuleren.
Wordt ook wel de ‘harde’ kant van de psychologie genoemd -> objectiviteit, reductionisme en verklaren
De tweede benadering stelt de retorische vraag of de verklarende benadering ‘de hele mens’ omvat. Nee,
de mens is meer dan een optelsom van onderdeeltjes. Kennis over mensen is dus meer dan kennis over
onderdeeltjes van mensen. Deze (methodische) benadering waarin uitgegaan wordt van mensen als
complexe gehelen wordt de ‘verstehende’ (begrijpende) methode genoemd. Iemand die deze methode
hanteert, ‘kruipt in de huid’ van een uniek persoon om te proberen te begrijpen wat hem motiveert.
Wordt ook wel de ‘zachte’ kant van de psychologie genoemd -> subjectiviteit, complexiteit en begrijpen.
De methode die uitgaat van ‘theoriegeladen’ waarneming wordt hermeneutisch genoemd. Niet het
waarnemen, maar het interpreteren wordt centraal gesteld. Dit interpreteren geschiedt vanuit eerder
opgedane kennis. Zoekt niet naar wetten, maar naar wat gebeurtenissen en situaties betekenen voor
mensen (correspondeert met personalistisch mensbeeld).