Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: Reanimatie | BLS | AED.......................................................................................................... 2
Hoorcollege 2: Leefstijldeterminanten [why, how, what]...............................................................................5
Hoorcollege 3: cardiovasculair risicomanagement.......................................................................................... 7
Hoorcollege 4: Sport (bewegen) en voeding................................................................................................. 11
Hoorcollege 5: Structuur zorg in Nederland en wetgeving.............................................................................14
Hoorcollege 6: Healthcare value innovation................................................................................................. 18
Hoorcollege digitaal: design thinking............................................................................................................ 19
Hoorcollege digitaal: gezondheidsvaardigheden........................................................................................... 20
Hoorcollege digitaal: diversiteit in de samenleving.......................................................................................22
Hoorcollege digitaal: gedragsverandering..................................................................................................... 23
Hoorcollege digitaal: eHealth....................................................................................................................... 24
Hoorcollege digitaal: diabetes mellitus......................................................................................................... 25
Hoorcollege digitaal: metabool syndroom en overgewicht...........................................................................33
Hoorcollege digitaal: spijsvertering en uitscheiding......................................................................................35
Hoorcollege digitaal: endocrinologie............................................................................................................ 41
Aanvullende informatie n.a.v. oefentoets.................................................................................................... 49
Niet uitgewerkte leerdoelen........................................................................................................................ 53
, Hoorcollege 1: Reanimatie | BLS | AED
De student:
Kan aangeven wat onder Basic Life Support (BLS) en een Automatische Elektrische
Defibrillator (AED) wordt verstaan.
Kan uitleggen hoe je moet handelen bij bewusteloosheid, ademstilstand en
circulatieproblemen.
Kan uitleggen hoe je moet handelen bij bewusteloosheid zonder ademstilstand.
Kan benoemen hoe burgerhulpverlening werkt in de regio.
Basic life support (reanimeren)
BLS staat voor Basic Life Support. Voor de meeste mensen beter bekend als reanimeren. Reanimeren
is iets dat iedereen kan leren. In een training van ongeveer 4 uur leert u hoe u iemand met een
circulatiestoornis (hartstilstand) op de best mogelijke manier kunt helpen. Met de vaardigheden die
u op deze cursus leert kunt u de kans op overleven van het slachtoffer aanzienlijk vergroten. De
instructeur leert u een aantal stappen die u moet doorlopen wanneer u geconfronteerd wordt met
een slachtoffer van een hartstilstand. U leert het slachtoffer te beademen en borstcompressies
(hartmassages) te geven en een AED te gebruiken. AED staat voor Automatische Externe
Defibrillator. Met behulp van de AED kunt u het hart van het slachtoffer een kleine elektrische schok
geven. Deze schok helpt het hart mogelijk weer op gang. Met behulp van de AED geeft u het
slachtoffer een nog grotere kans te overleven.
Controleer of de omgeving veilig is.
Controleer bewustzijn.
- Schud voorzichtig de schouders
- Vraag: ‘’Gaat het?’’
- Indien hij reageert:
- Laat liggen zoals u hem vond.
- Zoek uit wat het probleem is
- Zorg zonodig voor professionele hulp.
- Controleer regelmatig
- Indien hij niet reageert:
- Alarmeren! Laat iemand 112 bellen
Bel 112 (liever: laat iemand anders bellen)
- Leg telefoon naast slachtoffer (op luidsprekerfunctie)
- Volg de instructies van de centralist
- Leg de telefoon naast het slachtoffer zodat de hulpverlener de instructies van de
centralist kan opvolgen.
- Laat een AED halen indien beschikbaar
Open Luchtweg
- Kantel het hoofd en lift de kin
Controleer de ademhaling
- Kantel het hoofd en lift de kin
- Kijk, luister en voel maximaal 10 sec naar NORMALE ademhaling
- Afwijkende ademhaling of twijfel daarover, is een niet NORMALE ademhaling
- Komt voor in 40% van de gevallen en begint kort nadat de circulatie stopt
- Beschreven als moeilijke, zware, luidruchtige adembeweging
- Dit is een teken van een circulatiestilstand
Alleen? Haal AED
2
, - Indien alleen, haal een AED indien DIRECT
beschikbaar
Geef 30 compressies
- Plaats de hiel van een hand in het midden van de
borstkas
- Plaats uw andere hand bovenop de eerste
- Zorg dat alleen de hiel van de hand de borstkas raakt
- Druk het borstbeen in
- Frequentie 100-120 /min
- Diepte 5-6 cm
- Gelijkmatig indrukken – omhoog laten komen
- Voorkom leunen
Geef 2 beademingen
- Open de luchtweg
-Kantel het hoofd
- Lift de kun
- Knijp de neus van het slachtoffer
dicht en adem zelf normaal in
- Plaats lippen rond de mond
- Blaas rustig in (gedurende 1 seconde)
tot de borstkas omhoog komt
- Laat de borstkas terugvallen
- Herhaal de beademing
- Onderbreek borstcompressies niet
langer dan 10 seconde
Ga door met reanimeren
- Indien mogelijk: wissel om de 2
minuten van hulpverlener.
Reanimeren met AED
- Activeer AED zodra deze er is
Zet de AED aan
- Sommige AED’s gaan automatisch
aan als u de deksel opent
- Bij anderen moet u een ‘’aan’’-knop
indrukken
- Er zijn AED’s met en zonder schokknop
Volg de AED-instructies
Stabiele zijligging
- Wanneer het slachtoffer (weer) normaal ademt, leg in stabiele zijligging
- Laat eventuele elektroden zitten
- Laat de AED aan staan
Burgerhulpverlening
Burgerhulpverlening is hulp die in dreigende situaties geboden wordt door vrijwilligers in afwachting
van de komst van professionele hulpverlening (zoals een ambulance). Dit hoeven geen deskundigen
te zijn; iedereen met EHBO-kennis kan zich inschrijven. Burgerhulpverleners worden meestal ingezet
in de medisch hulpverlening bij reanimaties. Bij een reanimatie telt namelijk elke seconde: per
minuut die voorbij gaat zonder dat de reanimatie gestart is, daalt de overlevingskans van een
slachtoffer met een hartstilstand ongeveer met 10%. Toch duurt het vaak minutenlang voordat een
ambulance ter plaatse is. De inzet van burgerhulpverleners met kennis van reanimatietechnieken die
3
,zich op dat moment in de buurt van het slachtoffer bevinden, kan dan de tijd tussen de melding bij
de meldkamer en het moment dat met de reanimatie gestart wordt verkorten. Bij een reanimatie
kan de meldkamer, naast burgerhulpverleners soms ook politie of brandweer aansturen om in
afwachting van de ambulance alvast met reanimeren te beginnen.
Werking
Mensen met de nodige EHBO-kennis kunnen zich als burgerhulpverlener registreren bij een
oproepnetwerk. Eigenaars van een AED kunnen deze eveneens registreren bij het netwerk, zodat ze
in geval van nood door de burgerhulpverleners gevonden en gebruikt kunnen worden. Wanneer er
zich dan ergens een hartstilstand voordoet en iemand de hulpdiensten alarmeert, activeert de
meldkamer het netwerk (naast het uitsturen van de ambulance en eventueel politie of brandweer).
Een aantal burgerhulpverleners die zich in de buurt bevinden of in de buurt wonen, ontvangen dan
een melding via een app of sms op hun telefoon. Zij worden ofwel gevraagd een AED die ook in de
buurt hangt op te halen en daarmee naar het slachtoffer te gaan, ofwel om direct naar het
slachtoffer te gaan om te beginnen met reanimeren.
4
, Hoorcollege 2: Leefstijldeterminanten [why, how, what]
De student:
Weet wat verschillende determinanten van gezondheid zijn en inhouden
Weet wat het verschil is tussen risicofactor en prognostische factor
Weet wat prevalentie en incidentie inhouden.
Weet wat de relaties tussen verschillende determinanten van gezondheid zijn
o Weet hoe de (fysiologische) samenhang is van leefstijl gerelateerde determinanten met
(on)gezondheid
o Weet hoe de fysiologie van (in)activiteit positief dan wel een negatief invloed op
(on)gezondheid heeft.
Risicofactor
Een risicofactor is een getal dat de toegenomen waarschijnlijkheid op het oplopen van een
(infectie-)ziekte weergeeft in verband met een bepaald gegeven. Dit verband is echter niet altijd
causaal. Zo is kind zijn niet voldoende om mazelen op te lopen, maar zijn het vooral kinderen die
risico lopen op deze ziekte omdat zij nog geen immuniteit hebben.
Prognostische factor
Een prognostische factor is een voorspelling over hoe een ziekte of trauma zich verder zal
ontwikkelen. Dit kan bijvoorbeeld je leeftijd zijn die mee- of tegenzit, of hoe groot het gebied is dat is
aangedaan etcetera.
Prevalentie
De prevalentie is het aantal gevallen van een bepaalde ziekte in een gemeenschap of gebied, meestal
per 1000 inwoners berekend.
Incidentie
De incidentie is de mate waarin een bepaalde ziekte voorkomt, uitgedrukt in aantal nieuwe gevallen
per 1000 inwoners binnen een bepaalde tijd.
Determinanten (on)gezondheid
Onder determinanten van (on)gezondheid verstaan we alle factoren die de volksgezondheid
beïnvloeden. Het gaat om zowel risicofactoren voor ongezondheid (pathogenese) als om factoren die
de gezondheid positief beïnvloeden (salutogenese). We hanteren een indeling in persoonsgebonden
factoren, leefstijl en de fysieke en sociale omgeving. Naast deze groepen van determinanten zijn
preventie, zorg en maatschappelijke determinanten ook van invloed op de volksgezondheid.
Determinanten: persoonsgebonden factoren
Persoonsgebonden determinanten van gezondheid kunnen genetisch zijn, maar ook verworven
worden in de loop van het leven. Persoonsgebonden factoren ontwikkelen zich vaak via een
wisselwerking tussen genen, leefstijl en omgevingsfactoren. Deze factoren zijn dus zowel genetisch
als verworven. Voorbeelden van persoonsgebonden factoren zijn bloeddruk, spierziekten en
overgewicht.
Determinanten: leefstijl
Leefstijlfactoren worden ook wel gedragsfactoren genoemd. Bij leefstijlfactoren gaat het om gedrag
dat een gunstige of ongunstige invloed kan hebben op de gezondheid, zoals lichaamsbeweging,
roken en overmatig alcoholgebruik.
Determinanten: Omgevingsfactoren
5
,Bij omgevingsfactoren gaat het om zowel de fysieke als de sociale omgeving. Voorbeelden van
fysieke omgevingsfactoren zijn geluid, straling, luchtverontreiniging en voedingsadditieven, maar ook
de kwaliteit van het binnenmilieu of van de lokale ruimtelijke ordening. De sociale omgeving omvat
onder andere sociale steun en de sociale cohesie van een wijk of buurt. Ook de werkomgeving hoort
bij de omgevingsfactoren. De werkomgeving betreft zowel sociale als fysieke omgevingsfactoren op
de werkvloer.
Relaties tussen determinanten onderling
De verschillende determinanten die er zijn, beïnvloeden niet alleen de gezondheid, maar ook elkaar.
Zo heeft de omgeving effect op gedrag (speeltuinen nodigen uit tot bewegen) en kan gedrag de
omgeving beïnvloeden (het plaatsen van traphekjes leidt tot een veilige omgeving). Verder hebben
persoonsgebonden factoren effect op gedrag (weerbare kinderen roken minder vaak) en beïnvloedt
gedrag persoonsgebonden factoren (een gezond bewegingspatroon heeft een gunstig effect op het
lichaamsgewicht).
6
, Hoorcollege 3: cardiovasculair risicomanagement
De student:
kan de symptomen (anamnese en lichamelijk onderzoek) benoemen, die wijzen op een
aandoening van hart en bloedvaten en uitleggen hoe ze ontstaan
kan op weefselniveau uitleggen wat atherosclerose is en wat de gevolgen zijn van
atherosclerose voor de verschillende organen
kan de risicofactoren voor het ontstaan van atherosclerose benoemen en aangeven welke
behandelbaar zijn
o kan uitleggen hoe en waarom belangrijk is om een cardiovasculair risicoprofiel te bepalen.
kan argumenten geven waarom het belangrijk is om het aantal risicofactoren voor
atherosclerose te verminderen bij een patiënt
kan op basis van de risicofactoren een inschatting maken van het cardiovasculair risicoprofiel
van een patiënt
kan het verband uitleggen tussen onder andere: TIA, CVA, perifeer arterieel vaatlijden,
angina pectoris, myocardinfarct,
kan aangeven wat de behandelopties zijn bij atherosclerose
Een hart- en vaatziekte slaat vaak onverwachts toe. Vaak is er onherstelbare schade aan het hart of
de hersenen. Daarom is het belangrijk om te weten welke signalen er horen bij een hart- of
vaatziekte.
Beroerte
Bij een beroerte gaat het om een herseninfarct of een hersenbloeding. De verschijnselen zijn aan de
buitenkant hetzelfde. Een beroerte ontstaat plotseling. Meestal zijn er geen duidelijke signalen
vooraf geweest. De drie belangrijkste signalen zijn: scheve mond, verwarde spraak en lamme arm.
Scheve mond: de mondhoek hangt plotseling naar beneden.
Verwarde spraak: iemand praat ineens verward of kan de woorden moeilijk uitspreken.
Lamme arm: plotseling ontstaat er krachtsverlies of verlamming van een arm.
Verdere symptomen kunnen zijn: krachtsverlies of verlamming van een been, plotseling dubbelzien
of maar 1 helft van het gezichtsveld zien of ineens blind zijn aan 1 oog of plotseling zeer ernstige
hoofdpijn zonder oorzaak (komt alleen voor bij een hersenbloeding).
Angina pectoris
Bij pijn op de borst denken mensen al snel dat er iets mis is met hun hart, maar dat hoeft niet zo te
zijn. Een drukkend, beklemmend gevoel of pijn op de borst kan wel komen door vernauwingen in de
bloedvaten in het hart. Dit heet angina pectoris. Angina pectoris is de medische term voor pijn op de
borst of hartkramp. De pijn treedt op als de hartspier te weinig zuurstof krijgt.
De pijn kan uitstralen naar de hals, kaak, arm of schouder en treedt vooral op bij:
Lichamelijke inspanning
Stress of emoties
Na een zware maaltijd
Overgang van een warme ruimte naar de kou
Bij rustig zitten verdwijnt de pijn.
De pijn op de borst bij angina pectoris komt meestal voor door vernauwing van de kransslagaders.
Dit zijn de bloedvaten die het hart van zuurstof voorzien. Door die vernauwingen krijgt het hart
minder zuurstof dan het nodig heeft. Je merkt niet direct iets van vernauwingen in de kransslagaders.
Klachten ontstaan vaak ook pas wanneer een kransslagader meer dan 50% vernauwd is.
Vernauwingen ontstaan door slagaderverkalking.
7
, Hartinfarct
De pijn die optreedt bij een hartinfarct lijkt op die van angina pectoris, maar duurt langer en is erger.
De meest voorkomende klacht bij een hartinfarct is een beklemmende of drukkende pijn midden op
de borst. Deze pijn kan uitstralen naar bovenarmen, hals, kaak, rug en maagstreek. Je voelt je
beroerd en de pijn kan samengaan met zweten, misselijkheid of braken.
Bij een hartinfarct zijn er soms ook minder duidelijke signalen. Die komen vaker voor bij vrouwen dan
bij mannen. Ook bij ouderen en patiënten met diabetes kunnen de signalen onduidelijk zijn.
Minder duidelijke signalen zijn:
Pijn in de maagstreek, onderkaak, nek, rug, tussen de schouderbladen
Kortademigheid
Extreme moeheid
Duizeligheid
Een onrustig en angstig gevoel
Snelle ademhaling
Atherosclerose (aderverkalking)
Er treedt een verandering op IN de arteriewand.
Is arterieel; dus in vaten die van het hart af lopen, en gaan richting de organen.
Progressieve (= in de tijd neemt het toe) en degeneratieve aandoening (wordt
steeds minderwaardig) van de arteriewand.
Atherosclerose gaat in een aantal stappen:
1. Endotheel-beschadiging, is schade aan de binnenkant van de wand.
2. LDL cholesterol gaat de (tunica) intima (= de binnenste vaatwand) in.
3. Monocytenactivatie, de monocyten worden schuimcellen omdat ze cholesterol opeten. *
4. Die schuimcellen geven ontstekingsmediatoren af, voor een ontstekingsreactie.
5. Die ontstekingsmediatoren werken voor proliferatie en migratie (= deling en verhuizing) van
de gladde spieren.
6. Er ontstaat een bindweefselmatrix en eventueel een fibreuze kap met verkalking.
*1 Monocyten gaan de vaatwand in en worden dan een macrofaag genoemd. Die macrofaag gaat
fagocyteren en neemt vetbolletjes op, en wordt dus schuimcel/foamcell genoemd.
Er zijn drie lagen in vaatwand:
1. Tunica Intima
2. Tunica Media
3. Tunica Advetitia
De atherosclerose vindt plaats tussen het tunica intima en tunica media.
Artherosclerose kan de volgende gevolgen hebben:
Vernauwing van arterie.
Bij meer dan 75% vernauwing van het lumen (=de holte) ontstaan de klachten. Want er kan
dan minder bloed worden gebracht naar de organen.
In rust is de bloedvoorziening meestal nog wel voldoende, maar bij beweging/inspanning
willen de spieren meer voedingsstoffen (bijvoorbeeld zuurstof), en dat lukt niet want het vat is
vernauwd, dus er ontstaan klachten.
Ischemie betekent zuurstoftekort, maar cellen gaan (nog) niet dood.
Oorzaak van pijn:
Vraag en aanbod zijn niet meer in balans, dus bij balans (in rust) is er geen last.
Maar bij inspanning krijg je ischemie (= zuurstoftekort) door vaatvernauwing. En dit geeft
pijn.
8