Demi van der Ploeg
17065348
Individuele opdracht project 8
VRAAG 1:
a) Wat waren de belangrijkste feiten in deze zaak en wat was de
belangrijkste vraag die het Hof diende te beantwoorden? (Geef een
kernachtig antwoord in max. 200 woorden). (7)
De verzoeker Janco Rottmann in het hoofdgeding is in Oostenrijk geboren en is
daardoor een Oostenrijkse staatsburger.1 In 1995 is de verzoeker naar München
verhuisd, omdat er in Oostenrijk door Landesgericht für een onderzoek naar hem
werd ingesteld op verdenking van oplichting met verzwarende omstandigheden
dat is gepleegd in het kader van een beroepsuitoefening.2 Landesgericht für heeft
in februari 1997 een arrestatiebevel uitgevaardigd jegens de verzoeker. 3 Toen de
verzoeker in 1998 een Duitse nationaliteit ging aanvragen, heeft hij er niet bij
vermeld dat er in Oostenrijk een strafvervolging tegen hem loopt. De
naturalisatietest is op 5 februari 1999 aan hem overhandigd. 4 Door de
naturalisatie in Duitsland heeft de verzoeker van rechtswege zijn Oostenrijkse
nationaliteit verloren.5
Het Hof diende twee vragen te beantwoorden:
1. Staat het gemeenschapsrecht in de weg als er voor een persoon
statenloosheid ontstaan, wanneer zijn naturalisatie vanwege bedrog door
de ene lidstaat wordt ingetrokken en door nationaliteitsrecht van de
andere lidstaat daar ook geen naturalisatie meer heeft.
2. Moet de lidstaat die naturalisatie vanwege bedrog wil intrekken hier
volledig of tijdelijk van afzien als dit statenloosheid voor de persoon
betekent. 6
b) Waarom is het volgens het Hof zo dat, hoewel de toekenning en
ontneming van nationaliteit tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort,
het Unierecht van toepassing is? (8)
In r.o. 41 geeft het Hof aan dat de lidstaten zelf een nationaliteit kunnen
toekennen of ontnemen aan een burger. Echter, maar wanneer de
situaties binnen de werking van het Unierecht vallen, moeten de
betrokken nationale voorschriften het Unierecht eerbiedigen. 7
In r.o. 42 als een burger van de Unie geboren is in een lidstaat ontvangt
hij van rechtswege de nationaliteit van die lidstaat. Het moment dat hij in
1
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 22.
2
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 23.
3
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 24.
4
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 25.
5
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 26.
6
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 35.
7
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 41.
, Demi van der Ploeg
17065348
een andere lidstaat nationaliteit aanvraagt, dan kan het zijn dat vanwege
het nationale recht in de eerste lidstaat zijn eerdere nationaliteit vervalt.
Wanneer de andere lidstaat erachter komt dat deze nationaliteit is
aangevraagd doormiddel van bedrog, dan kan kunnen ze besluiten om de
nationaliteit in te trekken.
Dat zou betekenen dat die persoon vanaf dat moment dan stateloos zal
zijn en daarmee de rechten uit art. 20 VWEU verliest. Vanwege deze
8
gevolgen behoort het onder het Unierecht. Het Unierecht moet namelijk
door de lidstaten in acht worden genomen wanneer het gaat om
nationaliteit.
c) Aan welk beginsel moet de nationale rechter volgens het Hof het
intrekkingsbesluit toetsen en wat houdt dit concreet in? (10)
In r.o. 55 geeft het Hof aan dat de nationale rechter aan het
evenredigheidsbeginsel moet toetsen. De nationale rechter zal moeten
kijken wat de gevolgen van de situatie kunnen zijn vanuit het Unierecht.
De gevolgen en lasten moeten voor de betrokkene niet zwaarder zijn, dan
wat het belang wat het besluit dient. 9 Het evenredigheidsbeginsel is terug
te vinden in art. 5 lid 4 VEU.
In r.o. 56 zegt het Hof waar er met name naar moet worden gekeken. Er
moet worden gekeken of het verlies gerechtvaardigd kan worden door de
gepleegde inbreuk, tijdsverloop tussen de naturalisatiebeslissing en het
intrekkingsbesluit en er moet worden gekeken of er nog een mogelijkheid
is om zijn eerdere nationaliteit terug te krijgen.10
VRAAG 2:
a) Wat is het verband tussen artikel 10 lid 2 VEU en de rol van het Europees
Parlement in de gewone wetgevingsprocedure? (5)
De burgers worden het Europees Parlement vertegenwoordigd in de Unie,
dat is wat art. 10 lid 2 VEU zegt.
8
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 42.
9
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 55.
10
Zaak C-135/08, Rottmann [2010], r.o. 56.