Introduction
1.
Taylor vraagt zich af wat het betekent om in een seculiere tijd te leven. Dit kenmerkt
zich op drie niveaus
- Ten eerste ziet men een verwijdering van de religieuze fundering van niet alleen
het politieke maar het hele publieke leven. Waar religie in archaïsche
gemeenschappen simpelweg overal was is religie nu volledig gezuiverd uit het
publieke leven.
- Ten tweede ziet men een tanend een tanend religieus geloof en bijhorende
praktijk, ook in de privé sfeer.
- Ten derde ziet men een verschuiving van een samenleving waarin het geloof in
God on-uitgedaagd en onproblematisch is naar een samenleving waarin het slechts
een van de vele opties is, en vaak niet de makkelijkste.
Taylor wil inzicht verkrijgen in de derde vorm van seculariteit, de vorm waarin
religiositeit een ‘optie’ wordt tussen vele anderen. Seculariteit is in deze opvatting
een aangelegenheid van een gehele context van begrip (de expliciete en impliciete
achtergrond van deze zoektocht) in welke onze morele, spirituele en religieuze
ervaring plaatsvindt.
Tussen de drie vormen is geen eenduidige correlatie al heeft de eerste vorm van
seculariteit volgens Taylor in het Westen wel bijgedragen aan de laatste.
2.
Traditioneel ligt er veel nadruk op de afname van de tweede vorm van seculariteit
welke toe wordt geschreven aan de opkomst van wetenschap. Taylor heeft moeite
met dit discours en wel om twee redenen:
-Taylor ziet geen duidelijk verband tussen pak ‘m beet de bevindingen van Darwin en
het vermeend afzweren van het christelijke geloof.
-Dit is daarom geen adequate verklaring voor waarom mensen het geloof hebben
afgezworen.
Een dergelijk narratief ontkent de vele opties die liggen tussen fundamentalisme en
atheïsme.
Taylor wil zich daarom niet richten op een dichotomie van geloof/ongeloof als
rivaliserende theorieën(manieren waarop mensen betekenis geven aan het bestaan)
maar kijken naar de verschillende manieren van geleefde ervaring die betrokken zijn
bij het leven als een gelovige of ongelovige. Beide ervaringen gaan uit van een
bepaalde volheid, een referentiepunt van macht die ergens besloten ligt in ons leven,
waarin het normale begrip van de wereld doorbroken wordt: Der andere Zustand
Deze ervaring kan ons leven richting geven maar het besef van gebrek aan deze
toestand kan eveneens een negatieve ervaring veroorzaken, dit zou leiden tot
spleen. Dit leidt tot een ervaring van verbannen zijn welke traditioneel ook de vorm
van een verdiende straf kan aannemen.
Vaak is er echter sprake van een stabiele midden toestand waarbij aan de exile
ontsnapt is maar de volheid ook niet helemaal bereikt is. Via een betekenisvolle
routine komt men tot deze toestand waarbij een langzaam toewerken naar de volheid
bewerkstelligd wordt en het gevoel van exhile aan de kant wordt gehouden. Voor
,veel ongelovigen fungeert human excellence en niet iets hogers als streefdoel van
volheid. Het is in feite het bereiken van een leven waarin de midden conditie
geperfectioneerd wordt en als volheid op zichzelf functioneert. Hij is nog niet bij zijn
doel maar zijn doel opereert wel binnen dezelfde parameters als zijn huidige leven,
voor de gelovige bevat de aspiratie tot volheid een notie tot God.
Voor gelovigen wordt de volheid dan ook ontvangen, hij verkrijgt zijn volheid in
relationeel opzicht maar moet daarvoor wel opgeheven worden. Voorongelovigen
licht deze kracht binnen het subject, vaak op basis van de rationele kwaliteiten van
een subject maar er kan ook sprake zijn van andere domeinen waarvandaan kracht
gehaald wordt om ‘volheid’ te bereiken. De ratio wordt, net als bij religie, beschouwd
als beperkt, koud en ontkoppeld. Natuur en de innerlijke diepte van de mens worden
door bijvoorbeeld romantici aangeboord als plek van volheid.
Een derde benadering is de postmoderne benadering waarbij een plek van volheid
erkend wordt en de onmedieerbare scheiding van de mens benadrukt wordt. Hoe dit
binnen het systeem past zal later duidelijk worden.
Deze mogelijkheid en erkenning van diversiteit binnen dit model (ook door gelovigen)
is een modern construct en precies hetgeen Taylor de vinger achter wil leggen. Het
verdwijnen van de ervaring van religie in de geleefde ervaring. In onze huidige
samenleving zijn deze vormen van onmiddellijke zekerheid geërodeerd. Een naïef
geloof in een religieuze overtuiging als simpelweg de realiteit is verdwenen. Daarbij
moeten dergelijke overtuigingen concurreren met andere opties. In plaats daarvan is
de assumptie van ongeloof dominant geworden in meer en meer milieus.
Om deze ontwikkeling te begrijpen dient men in te zien dat dit naïeve karakter van
onze constructen is vervangen door een reflectief vermogen en dient men deze
constructen te begrijpen in een context van geleefde ervaring. Dit naïeve vermogen
is ten gronde gericht omdat de ‘background’, het voor aangenomen framework
bevraagd wordt. Dit definieert Taylor als de coming of a secular age. De vraag stellen
is makkelijker dan hem beantwoorden. Daarbij moet men het verschil tussen geloof
en ongeloof niet louter beschouwen als een verschil in overtuiging maar ook in
termen van verschillende ervaringen en sensitiviteit.
3.
Taylor gebruikt een definitie van religie waarbij de distinctie transcendent/immanent
van groot belang is. Dit is voorbehouden aan Latijns Christendom waarbij de natuur
een immanente orde wordt toegeschreven wiens werking systematisch begrepen en
uitgelegd kan worden waarbij de vraag open blijft of deze werking er door een
transcendentale entiteit in is gelegd. De vraag wordt dan of mensen iets
transcendentaals ervaren aan hun leven. De vraag zou ook gesteld kunnen worden
of een samenleving de notie heeft van het ‘hoogste’ en ‘beste’ voorbijgaat aan
human flourishing. Behelst onze menselijke bloei een einddoel dat voorbijgaat aan dit
doet? In het christendom, evenals in het boeddhisme, is dit het geval; het zichzelf
loskoppelen van menselijke bloei. Het christendom is echter geen stoïcisme want
human flourishing is hier zeker wel legitiem, de opoffering gaat gepaard met een
poging human flourishing voor anderen te versterken of om een flourishing op
grotere schaal mogelijk te maken via God, repairing the world. De spanning tussen
tussen tot wasdom komen en dit niet het uiteindelijke doel zijn terwijl het ontkennen
ervan ook het algemene menselijke wasdom dient.
Taylor plaatst de komst van een zelfvoorzienend exclusief humanisme aan de basis
van een secular age. Hiermee bedoelt hij een humanisme zonder doelen voorbij het
,menselijke wasdom of een loyaliteit aan wat dan ook anders dan dit tot wasdom
komen. Dit is voor het eerst in de geschiedenis: voor de moderniteit werd de
menselijke existentie in een orde geplaatst waarin het zelf niet bovenaan stond.
Hogere wezens eiste en verdiende onze aanbidding, toewijding en liefde. Soms was
dit onderdeel van het tot wasdom komen maar nooit was er sprake van een
zelfbehoudend exclusief humanisme op enkele uitzonderingen na. Maar in de
moderniteit kwam het voor het eerst op als breed aangeboden optie, voorbij een
elite. Hierbij is het zeker niet de enige optie, noch is het gelijk aan seculariteit 3. Maar
het trad wel op voorafgaand aan seculariteit 3 en maakte zo een einde aan naïef
religieus geloof. In de weg hier naartoe waren ontwikkelingen als Providentieel
Deïsme belangrijke stappen. Zelf ondersteunend humanisme maakt de neergang
van alle doelen die verder gaan dan human flourishing beschikbaar voor grote
groepen mensen.
Religie definieert Taylor in termen van transcendentie, op alle drie de niveaus van
seculariteit:
-1: Onze relatie tot een transcendente God die is verdwenen als centrum van het
sociale leven
-2: het geloof in deze God zelf neemt af binnen deze secularisatietheorie
-3: Transcendentie die de mens voorziet van een doel buiten de lineaire tijdspanne
van geboorte-dood
4
Seculariteit 3 bestaat uit nieuwe voorwaarden voor geloof: het bestaat in een nieuwe
vorm tot de ervaring die geloof suggereert en hierdoor gedefinieerd wordt; in deze
nieuwe context vindt de hele zoektocht en bevraging over de moraal en het spirituele
plaats. In deze nieuwe context is naïef erkennen van het transcendente of van
doelen verder dan menselijk wasdom voorbij. Dit is anders dan religieuze
veranderingen in het verleden. Exlusief humanisme bracht de mensheid hiertoe.
Hoe is dit te verklaren: niet door een simplistisch perspectief die claimt dat
moderniteit onvermijdelijk zou moeten leiden tot de dood van God. Subtraction
theories worden ook als zeer onovertuigend gezien.
Hoofdstuk 1
The Bulwarks of Belief
In een gelovig universum maakten meerdere kenmerken van de wereld de
aanwezigheid van God schier onmogelijk te ontkennen:
-Goddelijke doelen en actie is weerspiegeld in de natuurlijke wereld die weer een
plek had in de kosmos die men zich voorstelde. Natuurlijke fenomenen werden
geïnterpreteerd als daden van God.
,-God werd gesuggereerd in het hele bestaan van de samenleving. Een koninkrijk
bijvoorbeeld had louter bestaansrecht wanneer het gegrond was op iets hogers dan
louter menselijke actie in seculiere tijd.
-Mensen leefde in een ‘betoverde’wereld: een wereld vol van geesten, demonen en
morele krachten.
Atheïsme is een moeilijk voorstelbaar construct wanneer deze drie eigenschappen
zich voordoen. Maar de opkomst van de moderniteit is niet louter een verhaal van
verlies of subtractie. Het verhaal gaat veel meer om een ander referentiepunt voor de
beschreven ‘volheid’: van onontkoombaar verbonden aan God tot een situatie waarin
dit referentiepunt velerlei vormen aan kan nemen, vaak eentje die het bestaan van
God ontkent. Het ontstaan van dergelijke alternatieven moet voorafgaan aan het
tanende geloof in God. Hoe aldus iets anders dan God het referentiepunt van morele
en spirituele aspiratie kon worden is de vraag, dit leidt tot een
Entstehungsgeschichte van exclusief humanisme.
Een gebruikelijke subtractie theorie is die van de ontovering van de samenleving,
maar dit is in generlei manier een adequate verklaring daar de disenchantment
christelijke motieven had en Gods bestaan verre van problematiseerde. Een andere
theorie stelt dat de alternatieve referentiepunten vanzelf naar voren kwamen op het
moment dat dat God verdween uit de drie beschreven gebieden, ze moesten echter
wel degelijk gecreëerd worden. Wetenschap stimuleerde de disenchanting van de
kosmos wel en dit opende de weg voor een exclusief humanisme maar hiervoor was
een nieuwe notie van het zelf wel benodigd: niet poreus en kwetsbaar ten opzichte
van een wereld van geesten en krachten maar ‘buffered’. Hier was een
zelfvertrouwen in onze eigen krachten van morele ordening wel voor benodigd.
Dergelijke resources waren maar ten dele beschikbaar in de non-theïstische ethiek
van de antieke wereld. Deze moest dus gevormd worden en dit ging gepaard met
verschillende fasen.
2.
In onze seculiere tijd is sprake van een onontkoombare (hoewel vaak negatieve)
referentie naar God in de aard van onze seculiere tijd omdat ons bewustzijn van wie
we zijn gedefinieerd wordt door een verhaal van hoe we hier komen. Ons verleden
stroomt door de aderen van ons heden, zonder dit verleden zijn we als mensen
genoodzaakt tot het mis identificeren van onszelf.
3.
Het verhaal begint bij de betoverde wereld, een wereld waarin de enige locus van
gedachten, spirituele elán en gevoelens de geest is. Mensen zijn de enigen met
geesten en deze zijn afgeschermd zodat deze gedachten, gevoelens enzovoorts
gesitueerd zijn binnen de geest. Deze plaats van binnen is geconstitueerd bij de
mogelijkheid van introspectief zelfbewustzijn. Het inward in deze definititie wordt
opgemaakt door wat Taylor ‘’radical reflexity’’ noemt. Hierin nemen we bepaalde
zaken naïef voor waar aan. In dit naïeve zelfbewustzijn is er een aardverschuiving
opgetreden: van de onbetwiste bevestiging van God tot het accepteren of ontkennen
van hem tegen de achtergrond van een besef van een discussie. Geloof wordt zo
gesitueerd in een omgeving waarin het vatbaar is voor twijfel, argumenten,
mediërende verklaringen enzovoort.
,De beschreven mind-centered beschouwing staat in contrast met de betoverde
wereld in betekenis, bij de mind bestaat deze ‘in the mind’, zaken hebben dan louter
een betekenis wanneer ze een bepaalde reactie in ons voortbrengen. In de
betoverde wereld ligt de betekenis van dingen niet in de (menselijke) geest. Men
leefde hier allereerst in een wereld vol goede en kwade geesten. Deze geesten
hadden een bepaalde macht over de mens, een macht die ook besloten kon liggen in
dingen. Deze dingen waren loci van spirituele kracht waardoor ze voorzichtig
behandeld diende te worden en bij misbruik verschrikkelijke schade konden
aanrichten. De betoverde wereld heeft niet bepaalde grenzen die voor de buffered
self van cruciaal belang zijn, namelijk dat in de premoderne wereld betekenis ligt in
zaken en buitenmenselijke intra kosmische subjecten. Twee zaken zijn hier
fundamenteel voor:
-De kracht om een bepaalde betekenis aan ons op te leggen, dit gebeurt in
onze wereld weliswaar ook op twee manieren:
· We observeren zaken die onze visie op de wereld veranderen
· Onze lichamen zijn in constante interactie met de buitenwereld en
gezien onze geest reageert op onze lichamelijke toestand op meerdere
manieren wordt onze geest constant beïnvloedt door wat er in de
wereld plaatsvindt.
Maar in al deze gevallen wordt de betekenis gevormd in de werking van
onze geest, in de betoverde wereld is de betekenis reeds aanwezig in
het object/de agent, het bestaat tamelijk onafhankelijk van ons en
zodoende kan het object/ de agent deze betekenis kenbaar maken aan
ons, zelfs opleggen. In de moderniteit kan intermenselijke kracht
betekenis in elkaar veroorzaken, zelfs opleggen. Maar in de betoverde
wereld heeft de betekenis in zaken ook nog een andere macht. Deze
’charged objects’ beïnvloeden niet alleen de menselijke geest maar ook
andere zaken binnen de wereld, ze bezitten bepaalde ‘magische
krachten’ (de bliksem afwenden). ‘Charged objects’ hebben een
causale kracht die correspondeert met de geïncorporeerde betekenis
van een object. Wanneer betekenis louter besloten ligt in de geest dan
zijn er geen ‘charged’ objects en staat de causale relatie van deze
objecten compleet los van hun betekenis, deze causaliteit wordt er door
onze geest in gelegd (Hume). In andere woorden. De fysieke wereld,
buiten de geest, opereert aan de hand van causale wetten die geen
enkel verband houden met de morele betekenis van zaken.
Het opleggen van betekenis (invloed) en het veroorzaken van
resultaten corresponderend met de betekenis van een object (causale
kracht) zijn kenmerkend voor de betoverde wereld. Gezien deze invloed
vervagen de grenzen tussen het zelf en de objecten: de grens is
poreus. Verliefdheid wordt dan een vloek of zegen van Aphrodite in
plaats van mijn diepste verlangens. Emoties, volgens ons bestaand in
de diepte van het menselijke bestaan, vormen zich in een ruimte die
ons buiten onszelf neemt, die poreus is aan een externe kracht, een
persoonlijke kracht. Deze kracht kan ons volledig overnemen, inclusief
ons eventuele verzet tegen een dergelijke macht, hun kracht gaat
verder dan het externe gebied. We voelen ons kwetsbaar of
ontvankelijk voor een goede dan wel kwade kracht die meer dan
menselijk is, resideert ergens in de kosmos. Vanuit dit besef wordt de
, behoefte gevoeld het welbehagen van deze krachten te verkrijgen of te
winnen, of tenminste de kwade krachten af te wenden. Onze
kwetsbaarheid voor het kwade spreidt zich uit naar meer dan louter
geesten, het kan ook om zaken gaan zonder wil maar die wel
bezwangerd zijn van kwade betekenis (zwarte gal). In contrast zegt
men dat zaken in de moderniteit niet echt een betekenis hebben, het
voelt louter zo vanwege een causale reactie die geen verband houdt
met de betekenis van zaken. Deze notie van ontkoppeling gaat terug
op onze moderne geest/lichaam distinctie en de verbanning van het
fysieke zijnde niets meer dan louter een toevallige oorzaak van het
psychologische (Bijvoorbeeld: je bent niet depressief, komt door
verkeerde stofjes a zemmer).
Waar leidt dit onderscheid toe? Voor het moderne ‘buffered’ zelfbeeld
bestaat de optie van een ontkoppeling van alles buiten de geest. Mijn
cruciale betekenis van zaken ligt besloten in mijn reactie hiertoe, dit kan
onderhevig zijn aan de eerder beschreven twee manipulaties maar dit
kan tegengegaan worden door een tegen manipulatie. Dit is geen
onlosmakelijke benadering van het leven in de moderniteit, maar wel
een optie. Voor de poreuze geest is dit onmogelijk, hier ligt de bron
voor de krachtige en belangrijke emoties buiten de geest, überhaupt is
er geen duidelijke markering van een innerlijk gebied dat ons de
mogelijkheid tot ontkoppeling geeft. Het contrast bestaat dus hieruit:
-Het poreuze zelf is kwetsbaar en dit correspondeert met bepaalde
angsten die het zelf kunnen grijpen in bepaalde omstandigheden
-De ‘buffered self’ kan de ambitie articuleren om zichzelf te ontkoppelen
van wat er bestaat buiten de demarcatielijn van zijn geest en zo zelf de
autonome orde van zijn leven te bepalen. Zelfcontrole is een optie.
Maar de afwezigheid van een grens kan nog verder gaan, zelfs het
onderscheid tussen de twee krachten van een geladen object (invloed
en causaliteit) kunnen vervagen: dingen die je beter maken kunnen je
ook heiliger maken (heilige bronnen ter genezing). Zo is er een invloed
op zowel lichaam als geest in tegenstelling tot onze moderne
heelkunde. Gezondheid zegt iets over de mentale staat.
Hoe correspondeert dit narratief nu met de voorwaarden van geloof?
-Allereerst is ongeloof schier onmogelijk in een betoverde wereld. God
is onze enige baken van vertrouwen in het goede in een wereld van
oneindige goede en kwade krachten.
-De wording van de ‘buffered self’ neemt een enorme objectie tegen
ongeloof weg
4.
II
De ‘buffered self’ is in essentie het zelfbeeld dat zich bewust is van de mogelijkheid
van ontkoppeling , de optie tot individualiteit is hierbij een stuk groter terwijl men zich
ook sociaal verhoudt. Maar leven in een betoverde poreuze wereld betekent inherent