Samenvatting alle stof A1
Chemie 1. Elektriciteit (diathermie)
Ionen in vloeistof:
- Kationen (positief geladen ladingsdragers; te kort aan elektronen)
- Anionen (negatief geladen ladingsdragers; te veel elektronen)
Statische elektriciteit= Kan lading niet verplaatsen. Op haarkammen na het kammen.
Dynamische elektriciteit= lading veranderd van plaats. De stroom die we gebruiken. In te delen in gelijkstroom
en wisselstroom.
Gelijkstroom: DC: Directed Current (Galvanische methode)
- Opgewekt door gelijkspanning
- Batterijen, accu’s
- Elektronen bewegen in dezelfde richting; niet veel energie opwekken. De stroomsterkte is steeds even groot.
Wisselstroom: AC: Alternated Current (Thermolyse)
- Uit stopcontact. De elektronen gaan steeds heen en weer en veranderen van richting in de vorm van een
lading.
- Minpool wordt korte tijd pluspool en dit wisselt elkaar aantal keer per seconde af.
U Spanning Volt Duwkracht van elektronen
I Stroomsterkte Ampere (mA=1000A) Hoeveelheid elektronen per seconde heen en weer
R Weerstand Ohm Die de lading ondervind
P Vermogen Joule per seconde= Watt Hoeveelheid energie per seconde
E Energie Joules (J)
F Frequentie Hertz Hoevaak de elektrische stroom van richting
veranderd in 1 seconde.
Wet van Ohm: U= I x R
De stroomsterkte door een geleider is recht evenredig met het spanningsverschil.
Chemie 2. Lipofiel en Lipofoob
Polair structuur= Geïoniseerde stoffen= kunnen in water oplossen
Apolair structuur= Lossen slecht in water op doordat de elektrische aantrekkingskracht ontbreekt.
Lipofoob = Hydrofiel
Vetafstotend, wateraantrekkend
Polaire, geïoniseerde delen; lossen beter op in polaire oplosmiddelen zoals water
Water, ethanol, Glycerol, Sorbitol, Sacharose
Lipofiel = Hydrofoob
Vetaantrekkend, waterafstotend
Apolair, lossen beter op in apolaire oplosmiddelen zoals oliën, vetten en organische stoffen.
Wolvet, bijenwas, oliën, vaseline, koolwaterstoffen
Emulgator= Heeft lipofiel en hydrofiel deel, waardoor hij 2 niet mengende stoffen kan laten mengen.
Eierdooier, mosterd, eiwitten, lecithine, gal, crèmes, badolie, E-nummers
Emulsie= Mengels van twee niet mengbare vloeistoffen. Emulgator voor nodig
Hydrofiel/lipofiel Balans (HLB)=
De graad van hydrofiel of lipofiel wordt uitgedrukt in een balans. Schraal is van 0-20. Puur lipofiel is 0
en puur hydrofiel is 20.
Water in olie (w/o) = Een beetje water in grote hoeveelheid olie
Olie in water (o/w) = Een beetje olie in grote hoeveelheid water
,Chemie 3. Straling basis
1. Elektromagnetische straling = radiostraling, microgolfstraling,
lichtstraling, IR, gammastraling
2. Deeltjestraling= Alfastraling, Betastraling, Deltastraling,
Neuronenstraling
Niet-ioniserende straling= Warmte, zichtbaar licht, microgolven, radiogolven
Ioniserende straling (GEVAARLIJK)= Rontgenstraling, gammastraling
Ionisatie= elektronen raken verwijderd uit atomen, waardoor elektrische geladen ionen achterblijven. Hierdoor
treden chemische veranderingen op in de bestraalde moleculen (gevaarlijk) straling veroorzaakt ionen in ons
lichaam.
Niet-ioniserende= niet gevaarlijk
Golflengte= lengte tussen golven
Amplitude= grootte van trilling
Frequentie= tempo waarmee de wisseling van een golf per seconde plaatsvindt.
Grotere golflengte, is kleinere frequentie
Kleinere golflengte, is grotere frequentie
Hoe korter de golflengte, hoe meer energie de straling bevat.
De frequentie wordt groter, energie neemt toe= effect lichaam anders
De amplitude wordt groter, de uitslag wordt groter= effect heviger
De indringdiepte neemt toe met een grotere golflengte, dus kleinere frequentie.
Straling en elektriciteit hebben een groter effect op actieve medische implantaten (pacemakers,
neuronstimulator), dan op passieve implantaten (hartkleppen, hoorapparaten)
Chemie 4. Zuurgraad pH
Neutrale oplossing = pH7 = Evenveel waterstof-ionen H+ als hydroxyl-ionen OH-
Zure oplossing = pH <7 = Meer waterstof-ionen H+ dan hydroxyl-ionen OH-
Basische oplossing = pH >7 = Meer hydroxyl-ionen
Neutraliseren door bij overmaat waterstof-ionen, toevoegen van hydroxylionen en andersom.
Zure beschermlaag huid beschermt tegen: ziektekiemen en invloeden van buitenaf.
PH Huid wordt veroorzaakt door:
1. Vetzuren
2. Talg
3. Afbraak producten van talg
Factoren die de pH van de huid beïnvloeden:
Commensale acterien
Bacteriele interferentie
Droge mechanische barriere
Onverzadigde vetzuren
Humorale en cellulaire immuunsystemen
Wassen met gewone zeep (alkalisch)
pH-neutraal= De ph van product ligt dichtbij die van de huid
Dermatologisch getest= fabrikant heeft mogelijk laten testen, maar zegt niks over resultaat.
Hypoallergeen= Weinig kans op allergische reactie, maar geen enkele garantie, niet wettelijke gedefinieerd.
, Chemie 5. Diffusie en Osmose
Celmembraan heeft dubbele laag fosfolipiden en daartussen eiwitmoleculen. Het belemmert vrije diffusie.=
vloeibaar mozaïekmodel.
Passief transport (zonder energie)
Diffusie =verplaatsing van moleculen onder invloed van een gradient (=verschil)
Osmose = Water transport door semi-permeabele wand op basis van verschil in osmotische druk.
Gebeurd van meer geconcentreerde milieu in de richting van meer verdund milieu
Over uiteindelijk dezelfde concentratie
Actief transport (kost energie)
Na/K pomp
Blaasjes transport
Endocytose= transport van buiten naar binnen. Pinocytose= opname vloeistof. Fagocytose= mo
Exocytose= transport van binnen naar buiten.
Snelheid diffusie afhankelijk van:
Afstand waarover diffusie plaatsvindt ; kleiner is sneller
Drukverschil of concentratie verschil ; hoe groter, hoe sneller
Temperatuur ; hoe hoger, des te sneller
Het medium ; in gas sneller dan vloeistof
Hoe hoger de concentratie van de oplossing, des te hoger de osmotische waarde.
Osmotische druk= druk veroorzaakt door hoeveelheid opgeloste stoffen.
Colloid-osmotische druk= druk veroorzaakt door hoeveelheid grote opgeloste moleculen (eiwitten ect)
Vloeistofcompartimenten
Het menselijk lichaam bestaat voor ca. 60% uit water
Intracellulair - 40% (2/3 van 60%) = de vloeistof in de cel
Extracellulair - 20% (1/3 van 60%) = de vloeistof alles buiten de cellen
o Interstitieel - 15% = alle vloeistof niet in de cel en niet in de bloedvaten
o Intravasculair - 5% = vloeistof in de bloedvaten
Celmembraan – tussen intracellulair en interstitieel
Capillaire wand – tussen intravasculair en interstitieel
1. Isotoon = Oplossing met dezelfde osmotische druk als het lichaam
2. Hypotoon = Oplossing met lagere osmotische druk dan lichaamsvloeistof, water gaat naar de cel toe.
Deze zwelt op
3. Hypertoon= Oplossing met hogere osmotische druk dan de lichaamsvloeistof, water gaat de cel uit.
Deze krimpt.
Chemie 6. Straling Ultraviolet
UVC wordt door de ozonlaag volledig geabsorbeerd en bereikt het aardoppervlak niet. – 280-200nm
UVB= Burning. - 315-280nm
UVA= Aging. - 280-315nm
Het aanslaan van atomen/moleculen= Door straling worden atomen in een
hogere energietoestand gebracht, is de aangeslagen toestand
Het uiteenslaan van atomen/moleculen= Door de toegevoerde energie kan
het elektron afsplitsen.
- foto-ionisatie= ontstaan ionen, elektrische deeltjes
- foto-radicaal= molecuul wordt in brokstukken uiteen gelslagen; radicalen zijn bekent op reactiviteit.
UVA- Directe pigmentatie door grote productie melanine. Is tijdelijke pigment