Bijeenkomst 1:
1. De menstruele cyclus en de relatie tot de bevruchting beschrijven.
2. De wijze waarop de bevruchting plaatsvindt uitleggen.
3. De meest voorkomende voortplantingsproblemen in Nederland benoemen.
4. De anatomische en fysiologische ontwikkeling van het embryo en foetus beschrijven.
5. Fysiologie, anatomie en functie van placenta, vliezen en navelstreng uitleggen.
6. Uitleggen hoe de duur van een zwangerschap wordt bepaald.
7. Beschrijven hoe het lichaam zich fysiologisch aanpast aan de zwangerschap.
8. Benoemen hoe de verloskundige zorg in Nederland georganiseerd is en uitleggen hoe deze
momenteel aan grote veranderingen onderhavig is.
Samenvatting:
Leerdoel 1 (paragraaf 1.2.5 boek obstetrie en gynaecologie)
De menstruele cyclus
De menstruele cyclus regelt via een mechanisme dat slechts één follikel (zakje waarin de eicel zich
ontwikkelt) de gelegenheid krijgt om tot ovulatie te komen. De vrijgekomen eicel kan bevrucht
worden in de eileider en na een reis van enkele dagen aankomen als blasocyste en daar na
innesteling aanleiding geven tot zwangerschap. Het primaire doel van de menstruele cyclus is het
tot stand laten komen van een zwangerschap.
Endocriene klieren spelen een belangrijke rol. Met interne secretie wordt afgifte van een stof direct
aan de bloedbaan bedoeld. Endocriene klieren maken hormonen aan.
Interne regelmechanisme zorgen ervoor dat er niet te veel of te weinig van een bepaald hormoon
wordt aangemaakt het lichaam streeft naar homeostase (evenwicht).
Betrokken organen die een rol spelen bij de regulatie van de menstruele cyclus, ingedeeld naar
niveau:
- Centraal: cortex cerebri (hersenschors), hypothalamus en hypofyse. De hypothalamus en
hypofyse sturen samen de geslachtsorganen met de bijbehorende hormonen aan.
- Doelorgaan: ovaria (eierstokken)
- Eindorganen: uterus (baarmoeder), cervix uteri (baarmoederhals), vagina.
,Betrokken hormonen bij de regulatie van de menstruele cyclus:
- Follikelstimulerend hormoon (FSH)
- Luteïniserend hormoon (LH)
- Oestradiol (valt in de groep van oestrogenen)
- Progesteron
FSH en oestradiol:
in het begin van de cyclus is de FSH-spiegel het hoogst, dit is nodig om de rijping van een aantal
follikels in gang te zetten. Hierdoor wordt de productie van oestradiol aangezet (dit hormoon wordt
geproduceerd door groeiende follikels). De mens is een mono-ovulator: in de regel zal slechts één
follikel volledig tot rijping en ovulatie komen. In de hypothalamus en hypofyse wordt de
oestradiolspiegel gemeten en zal de FSH-spiegel naar beneden toe worden bijgesteld om te
voorkomen dat er meer dan één follikel kan doorgroeien. Rond de achtste of negende cyclus dag
heeft de selectie van de follikel plaatsgevonden: de dominante follikel is echoscopisch al goed
herkenbaar. De dominante follikel gaat progressief meer oestradiol produceren, waardoor de FSH
spiegel verder zal dalen. De andere follikels, als ze nog een kans hadden zullen nu zeker worden
afgebroken (atresie). FSH en oestradiol zijn min of meer tegengesteld aan elkaar: als de
oestradiolspiegel stijgt, daalt de FSH-spiegel - en vice versa.
Oestradiol is in deze fase verantwoordelijk voor de opbouw van het endometrium
(baarmoederslijmvlies) en de productie van cervixslijm. Het cervixslijm heeft vlak voor de ovulatie
een aantal eigenschappen waardoor zaadcellen hierin meer dan 48 uur kunnen overleven. De snel
stijgende oestradiolspiegel maakt het neuro-endocriene systeem instabiel en ontwricht de LH-piek
LH-piek
De LH piek wordt begeleid door een FSH piekje. Het is onduidelijk waarom. Het optreden van de
LH-piek en het FSH-piekje is vanuit het streven naar homeostase feitelijk niet goed te begrijpen. Er
bestaat een enorme uitstoot van het hormoon LH, terwijl dat niet te verwachten is volgens de
endocrinologische principes. Het is wel cruciaal, want de LH-piek zet de allerlaatste fasen van de
follikel- en eicelrijping in gang. Het zorgt ervoor dat via een proces van verslijming de eicel los
komt te liggen in de follikel, zodat bij het barsten van de follikelwand de eicel hieruit vrij kan komen.
De LH-piek duurt maar 24 tot 36 uur en na dit heftige endocrinologische gebeuren treedt er wat
betreft de LH- en FSH-spiegels een rustfase in.
Progesteron
Na de LH-piek komt de productie van progesteron op gang. Dit hormoon wordt geproduceerd door
de anatomische structuur die overblijft na de eisprong. De gebarsten follikel verandert in het corpus
luteum (gele lichaam; daadwerkelijk een gele kleur door steroïden of vethormonen die
geproduceerd worden).
Progesteron is het hormoon dat het endometrium en de rest van het lichaam in gereedheid brengt
om een zwangerschap te laten ontstaan. Progesteron leidt tot een verdere rijping van het
endometrium (secretiefase) en stelt de lichaamstemperatuur van het lichaam ongeveer 0,5 graden
hoger in. Een iets hogere lichaamstemperatuur laat namelijk een aantal biologische processen
sneller en effectiever verlopen, met als doel alles te optimaliseren, zodat een bevruchte eicel zo
veel mogelijk kans maakt op innesteling. Het corpus luteum heeft een levensduur van ongeveer 12
dagen.
Als er geen zwangerschap ontstaat zal het corpus luteum afsterven en zullen de progesteron en
oestradiolspiegels sterk dalen. Hierdoor kan het endometrium niet meer blijven bestaan en zal het
worden afgestoten: de menstruatie en volgende cyclus begint. De FSH-spiegel gaat stijgen als de
progesteron en oestradiolspiegels dalen; daarmee zullen de follikels voor de volgende cyclus
worden aangezet tot groei.
HCG
Als er wel een zwangerschap ontstaat wordt het corpus luteum gered door het hormoon humane
choriongonadotrofine (HCG), wat wordt geproduceerd door de trofoblast van de zich ontwikkelde
zwangerschap. De levensduur van het corpus luteum wordt verlengd en de productie van
progesteron en oestradiol wordt voortgezet, zodat de zwangerschap zich kan ontwikkelen.
,Leerdoel 2 (paragraaf 4.1 en 4.2 boek obstetrie en gynaecologie)
De bevruchting
Bij de bevruchting (conceptie) wordt het genetische materiaal in de eicel van de vrouw
gecombineerd met dat in de zaadcel van de man: er ontstaat een nieuw, uniek individu.
Erfelijke eigenschappen worden bepaald door genen; deze genen zijn gelegen in chromosomen in
de kernen van cellen. Gewone lichaamscellen bevatten 46 chromosomen, waarvan 22 paar
autosomen en één paar geslachtschromosomen. Bij de vrouw zijn de geslachtschromosomen XX
en bij de man XY. De geslachtscellen / gameten (eicellen en zaadcellen) bevatten 23
chromosomen bestaande uit één chromosoom van elk van de 22 paren autosomen en één
geslachtschromosoom. De halvering van het aantal chromosomen in geslachtscellen komt tot
stand door reductiedelingen (meiose), waarbij een component van elk chromosomenpaar in één
van de twee door deling ontstane cellen terechtkomt.
De eerste reductiedeling van de eicellen (oöcyten) in het ovarium van de vrouw begint tijdens haar
foetale ontwikkeling en stopt bij haar geboorte. Na de geboorte worden er geen nieuwe oöcyten
meer gevormd. Het bijzondere van de reductiedeling van de oöcyten is dat deze tijdens de foetale
ontwikkeling niet wordt afgemaakt; de gepaarde chromosomen blijven min of meer aan elkaar
hangen. Plas vlak voor de ovulatie wordt de meiose voltooit in de secundaire oöcyt, die bij de
eisprong vrijkomt. Zo wordt een eicel gevormd met 23 chromosomen, die kan worden bevrucht.
In het geval van bevruchting vindt na het binnendringen van de zaadcel de tweede reductiedeling
plaats. Bij de meiose van de oöcyt wordt het cytoplasma ongelijk over beide cellen verdeeld: vrijwel
alles gaat naar de secundaire oöcyt en naar de eicel, en heel weinig naar de andere cellen die bij
de deling ontstaan en poollichaampjes worden genoemd. Hoe langer het duurt voor de meiose
wordt voltooid, dat wil zeggen hou ouder de vrouw is ten tijde van de bevruchting, hoe groter de
kans dat chromosomen van een paar bij elkaar blijven, waarbij dan een eicel kan ontstaan met een
chromosoom te veel of te weinig. Zo ontstaat bij bevruchting van een eicel met een extra
chromosoom nummer 21 een individu met drie chromosomen-21, een trisomie-21 syndroom van
Down.
Bij de man vindt de vorming van rijpe haploïde zaadcellen (spermatozoën) en de daarbij
behorende reductiedelingen vanaf de puberteit continue plaats.
Na de ovulatie wordt de eicel, omgeven door een krans van granulosacellen, opgevangen door de
fimbriae van de tuba (begin eileider) en komt deze door peristaltiek en trilhaarslag in het ampullaire
deel (bovenste breedste deel van de eileider) ervan terecht, waar ongeveer twaalf uur na ovulatie
bevruchting kan plaatsvinden als er spermatozoën aanwezig zijn. De kop van een van de
spermatozoën, dringt binnen en, na de tweede meiotische deling, ontstaat uit de samensmelting
van de haploïde (één exemplaar per chromosoom) zaadcel en de eicel een diploïde (twee
exemplaren per chromosoom) bevruchte eicel (zygote) met 46 XX of 46 XY-chromosomen.
Ongeveer 24 uur na de conceptie begint de zygote zich te delen door middel van gewone
celdelingen (mitose), waarbij het diploïde aantal chromosomen blijft behouden.
Zo ontstaat een klompje cellen dat eruit ziet als een framboos en morula wordt genoemd.
De zich delende zygote wordt door de peristaltiek en de trilhaarslag van de tuba voortbewogen in
de richting van de uterusholte. Het aantal cellen van de morula neemt toe en tegen de tijd dat de
morula in de uterusholte aankomt (vijf tot zes dagen na de conceptie), ontstaat in het centrum een
holte; het geheel heet nu blastocyste. De cellen aan de buitenkant van de blastocyste worden
trofoblast genoemd; hieruit ontwikkelt zich de placenta. Binnenin de blastocyste ligt een hoopje
cellen, de embryoblast, waaruit zich de embryo gaat ontwikkelen. De trofoblastcellen produceren
een eiwitoplossend (proteolytisch) enzym, dat een wond in het endometrium maakt. Via deze wond
nestelt de blastocyste zich in het endometrium, met de embryoblast gericht naar de kant van het
myometrium (spierwand baarmoeder); het endometrium is door progesteron geproduceerd door
het corpus luteum, in de secretiefase gebracht. Dit gaat soms gepaard met gering vaginaal
bloedverlies, implantatiebloeding genoemd.
Enkele dagen na het begin van de innesteling (implantatie), ongeveer 10 dagen na de conceptie,
heeft het endometrium zich geheel onder de blastocyste gesloten. Het endometrium wordt na de
implantatie decidua genoemd. Inmiddels hebben de cellen van de trofoblast zich vermeerderd tot
, een dikke laag, het chorion. In het chorion vormen zich holtes (lacunae) gevuld met moederlijk
bloed en weefselvocht. De trofoblastcellen, die de binnenkant van de lacunae bekleden en in
contact komen met het moederlijk bloed, vloeien met elkaar samen; zij verliezen hun
tussenwanden (syncytiotrofoblast). De overige trofoblastcellen blijven afzonderlijk. De
syncytiotrofoblast onttrekt voedingsstoffen en zuurstof aan het bloed en weefselvocht in de
lacunae. Ook vormt de syncytiotrofoblast het humane choriongonadotrofine (HCG), het hormoon
dat in de urine van de zwangere vrouw kan worden aangetoond met behulp van een
zwangerschapstest.
Leerdoel 3
Voortplantingsproblemen in Nederland
Vruchtbaarheid in gunstige zin beïnvloeden:
- Stress vermijden
- Alcohol minderen
- Niet roken
- Foliumzuur slikken (vitamine B11), speelt een rol bij een goede Hb dus ijzeropname.
Goede vitaminestatus. Ook goed voor de man om te slikken en voor een vrouw om de
eerste 10 weken van de zwangerschap nog te slikken (dit zorgt voor een goede
ontwikkeling van de neurale buis van het kindje).
- Gezond gewicht: bij onder en overgewicht ontstaat verstoring van de hormonen. Het
lichaam weerhoudt zichzelf ervan om vruchtbaar te zijn.
- Extreme fysieke inspanning vermijden: verstoring van de hormonen
- Erfelijkheid (niet te beïnvloeden)
- Onregelmatige diensten vermijden: nachtdiensten zijn slecht voor de vruchtbaarheid
- Werken met bepaalde chemische stoffen vermijden.
- Voeding, eten volgens de schijf van vijf.
Zowel bij de verloskundige als bij de huisarts kan je terecht voor een preconceptioneel consult.
Tijdens een consult kan de verloskundige of HA informatie verstrekken en adviezen geven.
Binnen een jaar is 80% van de paren die dat wilt zwanger, binnen twee jaar nog 50% (van de
overige 20%) raakt ook zwanger. Na een jaar niet zwanger worden spreken we van verminderde
vruchtbaarheid.
Verschillende onderzoeken bij verminderde vruchtbaarheid:
- Er kan gekeken worden met een echo of de eicellen van een vrouw wel vruchtbaar zijn.
Rijpen de eicellen zich tot Graafse follikel, zo niet verminderd vruchtbaar.
- Zaadcellen onderzoeken: genoeg en van goede conditie
- Baarmoeder controleren: dikte van het slijmvlies, vorm van de baarmoeder, schot in de
baarmoeder, twee baarmoeders, twee baarmoedermonden.
- Verkleving in de eileider
- Chlamydia in het verleden: hierdoor kunnen verklevingen in de eileiders ontstaan.
Leerdoel 4 (paragraaf 4.3 en 4.4 boek obstetrie en gynaecologie)
Anatomische en fysiologische ontwikkeling van het embryo en foetus
Embryo
In de embryoblast ontstaan twee holtes: amnionholte en de dooierzak. Daartussen bevindt zich de
kiemschijf waarin drie cellagen (kiembladen) differentiëren: het