Samenvatting In The Beginning: Biblical Hebrew
Bachelor Hebreeuwse Taal & Cultuur – Universiteit van Amsterdam
Week 1 – Inleiding tot Hebreeuwse werkwoorden
Het sterke werkwoord
• Heeft 3 wortels ()קטל
• Bezit 3 onveranderlijke radicalen, in alle vervoegingen van dit werkwoord blijven de radicalen
(letters van de roots) overeind.
Het zwakke werkwoord
• 1 of 2 wortels zijn instabiel ()ע ח ה א
• Je spreekt van een zwak werkwoord wanneer in 1 of meer vervoegingen een radicaal
(wortel) uit het schriftbeeld verdwijnt.
• Er treedt assimilatie of elisie (weglaten van klanken) op in één van de radicalen
• VB: x2 en x3 zijn hetzelfde
• Letters א ע ח הhebben neiging om het op te geven
• Letter x2 is een וof ( יmiddelste radicaal)
• Werkwoord begint met נof י
Prefixes & Suffixes (voor Perfectum en Imperfectum)
Prefix = voorvoegsel in een woord, toevoeging die voor het grondwoord wordt geplaatst.
Suffix = achtervoegsel of uitgang dat achter een woordstam wordt geplaatst. Iets dat aan een
grondwoord wordt toegevoegd waardoor een nieuw woord ontstaat.
7 Binyanim
Qal = Brengt een handeling of gebeuren tot uitdrukking (vangen, doden, zwaar zijn).
Niphal = Reflexief van de qal (bewaken, zich in acht nemen, verzoeken, een proces voeren) en
passief (roepen, geroepen worden).
Piel = primair factitieve betekenis (ww dat een handeling uitdrukt, causatief), de
verdubbelingsstam duidt vóór alles aan het teweegbrengen van de toestand die wordt
uitgedrukt door de grondstam (groot zijn, groot brengen/maken).
Pual = passief (vertellen, verteld worden)
Hifil = vóór alles causatief van de qal (koning zijn, koning maken, goddeloos zijn).
Hufal = (beschamen, beschaamd worden)
Hitpael= Reflexief (zich heiligen, zich als profeet gedragen, geprezen worden).
, Tijden: perfectum en imperfectum
Een werkwoordsvorm wordt niet in tijd (verleden, heden, toekomst) uitgedrukt, maar in aspect.
Aspect = het aankijken, observeren hoe we tegen verloop van handeling aankijken (voltooid,
onvoltooid, nog aan de gang etc.). Het is het verloop van de handeling, het verschil aangevend tussen
een toestand en een handeling of gebeuren.
Perfectum = voltooid, compleet, klaar (verleden tijd in modern Hebreeuws). De belangrijkste
achtergrondinformatie wordt gepresenteerd met perfectum. Heeft alleen suffixes (komt wat achter)
Imperfectum = onvoltooid, duurt voort, is nog aan de gang, gaat over de toekomende tijd. Komt
altijd wat voor (prefix) en soms wat achter (suffix). Prefixes zijn: נ א ת י
Het Bijbels Hebreeuws kent 2 tijden, 2 infinitieven en 2 participia.
2 verbale “tijden”: 2 infinitieven 2 participia 2 imperatieven
aspecten
Perfectum Infinitivus Constructos Participium Activum Jussivus
Imperfectum Infinitivus Absolutos Participium Passivium Cohortativus
Overzicht van de voornaamste betekenissen van de ‘tijden’ en wijzen van het werkwoord:
Perfectum hij heeft gedood, hij doodde קטל
Imperfectum hij zal doden יקטול
Imp. Consecutivum/Narrativus en hij doodde ויקטול
Perf. Consecutivum en hij zal doden וקטל
Jussivus laat hij doden, hij moet doden יקטול
Prohibitivus dood niet! אל תקטל
Cohortativus laat ik doden, ik wil doden אקטלה
Imperativus dood! קטל
Infinitivus Constructos doden קטל
Infinitivus Absolutos doden קטול
Participium Activum dodend קטל
Participium Passivium gedood קטול
• Perfectum- en imperfectum consecutivum geven beide een opeenvolging in de tijd aan.
• Infinitivus Absolutos wordt niet met preposities of suffixes verbonden, maar dient vooral ter
versterking van een persoonsvorm van het werkwoord (doden zal ik) en wordt daarnaast ook
gebruikt als nadrukkelijke imperatief.
• Het participium activum kan alle tijdssferen tot uitdrukking brengen.
• Perfectum heeft alleen suffixen.
• Imperfectum heeft zowel pre- als suffixen.
• De Imperativus heeft suffixen die overeenkomstig zijn aan het Imperfectum.
Lezen: Genesis 13 (Abraham & Lot, focus on syntax!) & Psalm 121