Inleiding Goederenrecht
College 1 – Hoofdstuk 1 t/m 2.4
Goederenrecht (Boek 3 & 5)
= relatie tussen een goed en een (rechts)persoon
Vermogen
= geheel van bezittingen en schulden (de op geld waardeerbare rechten (activa) en
verplichtingen (passiva) die aan een rechtssubject toekomen). In het recht worden deze op
geld waardeerbare rechten niet aangeduid met de term activa, maar met goederen. De
passieve vermogensbestanddelen worden schulden genoemd.
Goederen (art. 3:1)
= alle zaken en alle vermogensrechten.
Registergoederen (art. 3:10)
= goederen die voor een geldige overdracht moeten worden ingeschreven in een register.
(Vb. Huis of bedrijfspand)
,Niet-registergoederen
= alle goederen die niet registergoederen zijn, waarvoor je geen inschrijving nodig hebt. (Vb.
Auto of telefoon)
Zaken (art. 3:2)
= de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (auto, huis) (alle
goederenrechtelijke rechten).
Onroerende zaken (art. 3:3 lid 1)
De grond.
De nog niet gewonnen delfstoffen. (olie, gas)
De met de grond verenigde beplantingen. (bomen, planten)
Gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. (huizen)
Alle onroerende zaken zijn register goed, maar niet alle register goederen zijn onroerende
zaken.
Roerende zaken (art. 3:3 lid 2)
= alle zaken die niet onroerend zijn (auto, tafel, woonboot ook! want verplaatsbaar)
Vermogensrecht (art. 3:6)
= abstracte constructie in het recht wat aangeeft wat je positie is tegenover een goed. Fysiek
niet tastbaar. (vb. Of je eigenaar bent) (vruchtgebruik, pand en hypotheek).
Vereisten:
Het recht moet overdraagbaar zijn, hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander
recht.
Het recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
Het recht is verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
voordeel.
Goederenrechtelijke rechten
= gesloten systeem: alle goederenrechtelijke rechten staan in de wet (zaken)
Eigendom artikel 5:1 BW
Het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Je hebt dan
100% eigendom, alles van bijvoorbeeld een huis is van jou.
Je mag hiervan genieten of door een ander laten gebruiken.
Terugvorderingsactie = revindicatie
Vb. Als je een huis koopt is de grond + huis jouw eigendom.
Erfpacht artikel 5:85 BW
Het recht om een ander behorend stuk grond toe te gebruiken.
Vb. Als je een huis koopt, ben je bij erfpacht alleen eigenaar van het huis en niet van
de grond (die mag je gebruiken).
Appartementsrecht artikel 5:106 BW
Het eigendomsrecht van een appartement die je koopt in een
appartementencomplex.
Vb. Flatgebouw.
Erfdienstbaarheid artikel 5:70 BW
Het recht om een stuk grond te gebruiken waarvan je geen eigenaar bent.
Vb. Als je over een oprit moet lopen van je buurman om bij je eigen huis te komen,
dan heb je een erfdienstbaarheid op zijn oprit. Oprit = dienend erf. Eigen huis =
heersend erf. Recht van overpad.
Opstal artikel 5:101 BW
, Het recht om panden te hebben op andermans grond, maar het blijft jou eigendom.
Dit wordt opstalrecht genoemd.
Vb. B zet gebouw op grond van A, dan blijft B door het opstalrecht eigenaar van het
gebouw.
Pand artikel 3::236 BW
Een zekerheidsrecht dat gevestigd kan worden op goederen die geen
registergoederen zijn.
Vb. Bij het uitlenen van geld aan je vriendin, voor de zekerheid kan je dan pandrecht
op haar telefoon doen voor het geval je het geld niet terugkrijgt (een soort borg).
Hypotheek artikel 3::260 BW
Het recht dat je aan de bank verleent bij het afsluiten van een hypothecaire lening. Bij
het niet nakomen van de verplichtingen heeft de bank het recht om uw woning op te
eisen en te verkopen. Dit is een zekerheidsrecht.
Vruchtgebruik artikel 3:201 BW
Recht om goederen van anderen te gebruiken. Het recht rust op eigenaar en niet op
de grond.
Vb. Als A een appelboom heeft op zijn erfdienst. B is gek op appels en krijgt
toestemming om A’s boom te gebruiken en krijgt daarom het recht van vruchtgebruik
op de boom van A.
Pand, hypotheek en vruchtgebruik zijn niet alleen zaken (boek 5), maar ook
vermogensrechten (boek 3). Beperkte rechten (de overige goederenrechtelijke rechten) zijn
afgeleid van moederrecht (eigendom) en maakt je voor een beperkt deel gerechtigd.
Alle goederenrechtelijke rechten zijn genots- of gebruiksrechten (ergens gebruik van mogen
maken), behalve pandrecht en hypotheekrecht (zijn zekerheidsrechten; zekerheid voor de
nakoming van de prestatie).
Absolute rechten Relatieve rechten (persoonlijke)
Behoort tot goederenrecht Behoort tot verbintenissenrecht dat wordt
gekenmerkt door een open stelsel en veel
aanvullend recht
Limitatief: Niet limitatief
eigendom, erfpacht, opstal,
appartementsrecht, erfdienstbaarheid,
pand, hypotheek, vruchtgebruik
Werking tegen iedereen Werking tegen een of meer bepaalde
personen
Droit de priorité Geen prioriteit: ongeacht moment van
= ouder gaat voor jonger absoluut recht ontstaan in beginsel van gelijke rang
Droit de suite Geen zaaksgevolg
= Zaaksgevolg. Goederen rechtelijke
rechten blijft op zaak rusten, dus gaat mee
met de zaak. Het recht volgt de zaak en niet
de persoon. (vb: Bij erfdienstbaarheid, het
recht van erfdienstbaarheid op het pad rust
op de grond en gaat daarom mee met de
grond en niet met de eigenaar.)
Droit de préférence Wel nadeel van later faillissement:
= Zakenrecht. Absoluut recht heeft geen vordering namelijk indienen bij curator
nadeel van later faillissement.
(vb: Bij een faillisementsituatie heeft degene
met de absolute recht geen last van het
faillissement, of te wel de bank.)
Let op! Absoluut recht gaat altijd voor relatief recht
Vruchten