MACRO-ECONOMIE
Samenvatting Macroeconomics, vijfde editie
Geschreven door G. Klarenbeek
Op basis van het boek Macoeconomics (O. Blanchard, 2008)
Samenvatting van de kern (hoofdstuk 1 t/m 12
,Inhoudsopgave
Opbouw van de samenvatting................................................................................................................. 1
Hoofdstuk 1 – Een tour over de wereld.................................................................................................... 4
Hoofdstuk 2 – Een tour door het boek/de samenvatting..........................................................................5
Hoofdstuk 3 – De goederen markt......................................................................................................... 10
Hoofdstuk 4 – De financiële markt......................................................................................................... 13
Hoofdstuk 5 – Het IS/LM-model............................................................................................................ 16
Hoofdstuk 6 – De arbeidsmarkt............................................................................................................. 22
Hoofdstuk 7 – Het AS-AD-model............................................................................................................ 24
Hoofdstuk 8 – Natuurlijke werkloosheid en de Philips curve..................................................................26
Hoofdstuk 10 – De groeifeiten............................................................................................................... 30
Hoofdstuk 11 – Besparingen, kapitaal vergaring en output....................................................................31
Hoofdstuk 12 – Technologische vooruitgang en groei.............................................................................34
Opbouw van de samenvatting
Het boek Macroeconomics The Pearson Edition (5 e editie [is ook geldig voor 4e en 6e editie. Voor
de 7e editie geldt een andere benadering voor het IS-LM-model]) is opgebouwd uit een introductie en
een kern. De eerste twee hoofdstukken zijn ter introductie met het vak macro-economie, en zijn in
deze samenvatting sectie 1 genoemd. De kern is ingedeeld in drie secties.
1. De kortetermijn (sectie 2) waarin wordt gekeken naar de goederen markt, de financiële
markt en het IS-LM-model.
2. De middellange termijn (sectie 3) waarin wordt gekeken naar de arbeidsmarkt, het AS-
AD-model en de natuurlijke werkloosheid & de Phillips curve.
3. De langetermijn (sectie 4) waarin wordt gekeken naar de groeifactoren, besparingen &
kapitaal accumulatie en de technologische groei & vooruitgang.
Ter ondersteuning worden verschillende grafieken gebruikt (26 stuks). Deze zijn afgeleid en/of
overgenomen uit het originele boek van O. Blanchard.
Succes met het leren voor jouw tentamen!
Bij vragen kun je mailen naar:
1
,2
, Sectie 1 - Introductie
Hoofdstuk 1 – Een tour over de wereld
Hoofdstuk 2 – Een kennismaking met macro-economie
3
,Hoofdstuk 1 – Een tour over de wereld
§1.1 – De Verenigde Staten
De Macro-economie bekijkt in de Verenigde Staten op de korte termijn hoofdzakelijk naar drie
variabelen.
1. De output. Deze wordt gemeten in het BBP (Gross Domestic Product [GDP] in het Engels)
en doorgaans genoteerd met de letter Y.
2. De werkloosheid in procenten t.o.v. de beroepsbevolking.
3. De inflatie in procenten t.o.v. het voorgaande jaar.
Op de langetermijn wordt vooral gekeken naar twee variabelen.
1. De productiviteitsgroei geeft weer hoeveel een land in termen van goederen (reëel
inkomen) meer is gaan produceren. Van Amerika werd ooit gedacht dat het de ‘New
Economy’ zou zijn gekenmerkt door een lage inflatie (2 – 3% per jaar), lage werkloosheid
(3 -5 %) en stabiele hoge economische groei (3 – 6% per jaar). In de Verenigde Staten is
de gemiddelde productiviteitsgroei ca. 2,8% per jaar. Wanneer de productiviteitsgroei
met 10% stijgt (∆ productiviteit =10 %) dan stijgt de levensstandaard eveneens met
10%. Als er 10% meer wordt geproduceerd dan heeft iedereen in theorie (en in een
gesloten economie) 10% meer goederen tot zijn/haar beschikking. Productiviteitsgroei
kent zijn oorzaak voornamelijk door technologische ontwikkeling en specialisatie.
2. Het handelstekort/handelsoverschot is het verschil tussen de geëxporteerde waarde en
de geïmporteerde waarde van een land. Als de export (E) hoger is dan de import (M) dan
bestaat er een handelsoverschot. Als M ¿ E bestaat een handelstekort. Het tekort moet
in het buitenland worden geleend en er ontstaan schulden. Het is belangrijk dat landen
geen te groot (structureel) tekort opbouwen. Het handelstekort is in de Verenigde Staten
structureel toegenomen en bedraagt ca. 6% van de output/het BBP.
§1.2 – Europa
In totaal zijn er 27 landen aangesloten bij de Europese Unie (EU). Zij vormen samen een interne
markt. In de EU is de werkloosheid relatief hoog en de groei in het BBP relatief laag vergeleken met
de VS. De EU maakt zich over twee dingen druk.
1. De werkloosheid (deze is gemiddeld 7,5%). Er is geen verklaring voor de hoge werkloosheid.
Het probleem zou grotendeels van de (imperfecties van de) arbeidsmarkt komen.
2. De betekenis van de Euro voor Europa. Sinds 1999 is de Euro geïntroduceerd en in 2002 is
deze nu door 15 landen in gebruik genomen.
§1.3 - China
China’s nominale BBP is ongeveer gelijk aan die van Duitsland (in $). Het inkomen per persoon is
echter veel lager (ongeveer $2100). Dit is ongeveer 5% van het inkomen per persoon in de Verenigde
staten ($42.000). De inkomens per persoon moeten echter nog worden gecorrigeerd. Goederen en
diensten in China zijn goedkoper dan in de Verenigde Staten. Hiervoor wordt een figuurlijk goederen
mandje opgesteld met producten. Er wordt daarna gekeken hoeveel van deze goederen mandjes er
per persoon in elk land wordt gekocht. De levensstandaard (reëel BBP per persoon) wordt
gecorrigeerd met de Purchase Power Parity (PPP). Na deze correctie is een Chinees inkomen zo’n
$8.000, zo’n 20% van een Amerikaans inkomen.
China heeft een hoge gemiddelde output groei (9,5%) en een lage inflatie (2,5%) Dit komt door
de hoge investeringsgraad (gemiddeld 40%) en door de technologische innovatie. Deze
technologische innovatie wordt mogelijk gemaakt door buitenlandse bedrijven die goedkoop in China
4
,willen produceren (lage lonen) en de nieuwste techniek gebruiken om te produceren. Dit maakt de
hoge groei in China mogelijk.
§1.4 – Andere landen en continenten
Er zijn echter nog meer gebieden waar het in het boek/deze samenvatting niet over zal gaan.
1. India: een land met een hoge output groei (9,0%) en een gigantische bevolking (1.100
miljoen inwoners).
2. Japan: een land met een stagnerende economie. Een lage inflatie en een lage
economische groei.
3. Latijns-Amerika: veel landen zijn hier van hoge inflatie naar lage inflatie gegaan. Sommige
landen (Venezuela) ervaren nog wel de nodige problemen met het onder controle
houden van de inflatie.
4. Oost-Europa: landen die de transitie hebben gemaakt van een
socialistisch/communistisch bestuur naar een kapitalistisch stelsel.
Hoofdstuk 2 – Een tour door het boek/de samenvatting
§2.1 – Geaggregeerde output
Na de tweede wereldoorlog zijn de nationale rekeningen in het leven geroepen. Het BBP, de
totale output (Y), wordt sindsdien gemeten. Het BBP kan op drie verschillende manieren worden
gemeten.
1. Door de waardes van alle eind goederen bij elkaar op te tellen.
2. Door de som te nemen van alle toegevoegde waardes (de beloningen van de productie
factoren: omzet – inkoopwaardes).
3. De som van alle inkomens (arbeid + kapitaal).
Methodes 1 & 2 bekijken de productiezijde van de economie. Methode 3 bekijkt de
inkomenszijde van de economie.
Het nominale BBP is het aantal goederen dat wordt geproduceerd vermenigvuldigt met de prijs.
BBP=Q× P
Aangezien Q en P door de tijd heen toe/afnemen geeft de toe/afname van dit nominale BBP
geen reëel beeld over de productiviteitsgroei. Als het nominaal BBP 20% stijgt kan de
productiviteitsgroei nog steeds negatief zijn. Als de prijs met 40% stijgt dan daalt de geproduceerde
hoeveelheid met 14%. Als we via het BBP de productiviteitsgroei willen meten moeten we het BBP
met de inflatie corrigeren. Zo wordt het reële BBP afgeleid. Bij het corrigeren van het nominale BBP
wordt met een common price gekeken. Deze common price (P cp) is de prijs van een goed in het
basisjaar (bepaald is dat dit het jaar 2000 is).
BBPreëel =Q× Pcp
Binnen de macro-economie wordt altijd naar het reële BBP gekeken, tenzij anders wordt
vermeld. Het reële BBP wordt weergeven met de letter Y. Het nominale BBP wordt weergeven door
het valuta symbool voor de letter Y te plaatsen (€Y, $Y).
De verandering van het BBP wordt berekent door de nieuwe output te verminderen met de oude
output, te delen door de oude output en te vermenigvuldigen met 100% (nieuw – oud / oud
formule).
5
, Y t −Y t −1
% ∆ BBP= × 100 %
Y t −1
Statistici spreken van een economische recessie als het BBP 2 kwartalen achter elkaar een krimp
vertoont.
§2.2 – Andere hoofdvariabelen binnen de macro-economie
Werklozen zijn mensen zonder werk die werk zoeken. De werkenden zijn mensen met een baan.
De beroepsbevolking (L) zijn alle werkenden (N) en werklozen (U) samen.
L=N +U
De werkloosheidsratio (u) is de verhouding werklozen t.o.v. de beroepsbevolking.
U
u=
L
Om als werkloos gezien te worden moet je 1) geen baan hebben en 2) een baan zoeken. Het
meten van de werkloosheid wordt hierdoor bemoeilijkt. Het eerste criterium is makkelijk te meten:
iemand heeft een baan of iemand heeft deze niet (de schaduweconomie ter zijde gelaten). Het
tweede criterium is echter moeilijker te meten: wanneer zoekt iemand actief een baan en hoe weet
je dit? In de Verenigde Staten wordt dit maandelijks gemeten via grootschalige enquêtes (50.000). De
natuurlijke werkloosheid is de structurele ‘gezonde’ werkloosheid en wordt geschat tussen de 4 en
de 5 procent in te liggen (natuurlijke werkloosheidsratio = 0,04 tot 0,05). De hoogte van deze
natuurlijke werkloosheid kan op de langetermijn veranderen om verschillende redenen.
Het Nominale BBP stijgt sneller dan het reële BBP door de inflatie. De BBP-deflator (Pt) is de
verhouding tussen het reële BBP en het nominale BBP. In het jaar van de common price (2000) is het
nominale BBP gelijk aan het reële BBP en de BBP-deflator dus 1.0
Nominaal BBP € Y t
Pt = =
Reëel BBP Yt
Het nominale BBP is het reële BBP vermenigvuldigt met de BBP-deflator.
€ Y t=Y t × Pt
De BBP-deflator laat in principe de totale inflatie van de productiezijde over een langere periode
zien. Het CPI focust zich voornamelijk op de inflatie van de gekochte goederen. Het CPI en de BBP-
deflator zijn niet aan elkaar gelijk maar lopen wel redelijk samen. Het verschil komt door twee
oorzaken.
1. Sommige (consumptie) goederen worden geïmporteerd.
2. Bedrijven maken en verkopen goederen aan elkaar en niet aan consumenten. Wanneer
deze prijzen stijgen heeft dit geen (direct) effect op de prijzen van de goederen voor de
consument.
Het CPI wordt gemeten via het eerdergenoemde goederen mandje (zie §1.3).
Inflatie kan tot grote onzekerheid en instabiliteit leiden. Deflatie kan tot uitstel van consumptie
en investeringen leiden. Geschat wordt dat het beste resultaat wordt bereikt als er een constante
inflatie van 2 - 3% wordt gerealiseerd. Dit is dan ook de doelstelling van de ECB.
6
,§2.3 – De kortetermijn, de middellange termijn en de langetermijn
Een verandering in de output komt door de vraag- en aanbodzijde van de economie. Output is
afhankelijk van techniek, het kapitaal en de hoeveelheid & kwaliteit van de arbeiders. Deze
hoeveelheden zijn geen constante, althans op de lange termijn. Ze zijn afhankelijk van innovatie, de
besparingen en het onderwijssysteem. Daarbij is een heldere wetgeving en een goede navolging
hiervan noodzakelijk. Output verandert door verschillende factoren op verschillende termijnen.
De kortetermijn: deze beslaat een jaar/paar jaren. Hierin wordt de output voornamelijk
door de vraag gedreven.
De middellange termijn: deze beslaat zo’n 10 jaar en output wordt hier door de
aanbodfactoren gedreven.
De langetermijn: deze beslaat zo’n 20+ jaren en hierbij wordt de output door de
kwaliteit van het onderwijs, de spaarquote en de rol van de overheid gedreven.
Appendix hoofdstuk 2 – het bereken van het reële inkomen
Yt is het reële inkomen en €Yt is het nominale inkomen in het gegeven jaar (t). Stel dat land A
slechts twee goederen produceert: aardappelen en wijn. In tabel 1 zijn de productiegegevens van
land A weergegeven. Jaar 0 is het basisjaar. Deze prijzen zijn de common prices.
Jaar 0 Hoeveelheid (Q) Prijs (P, €) Nominale Reële inkomen
inkomen (€Yt) (Yt)
Aardappelen 10 2 20 20
Wijn 5 4 20 20
BBP - - 40 40
Jaar 1 Hoeveelheid (Q) Prijs (P, €) Nominale Reële inkomen
inkomen (€Yt) (Yt)
1
Aardappelen 15 2 30 30
2
Wijn 6 6 36 24
3
BBP - - 66 54
Tabel 1: opbouw BBP van land A. Van nominaal naar reëel BBP.
Omdat we de productie met de inflatie willen corrigeren wordt de productie in een volgend jaar
vermenigvuldigd met de prijs van het basis jaar (de common price).
De prijs van aardappelen is niet toegenomen. De productie van aardappelen is wel toegenomen.
Het nominale inkomen uit aardappelen is daarom ook gelijk aan het reële inkomen. Deze is in jaar 1
t.o.v. van jaar 0 met 50% toegenomen (30 – x 100% = 50%) omdat de productie ook met 50%
is toegenomen (15 – x 100% = 50%). Het reële inkomen 1 is gelijk aan de productie (15)
vermenigvuldigt met de common price voor aardappelen (€2) = Y t = €30.
De prijs van wijn is wel toegenomen (van €4 naar €6). De productie is ook toegenomen. Omdat
de prijs is toegenomen is het nominale inkomen niet gelijk aan (maar hoger dan) het reële inkomen.
De prijs is met 50% toegenomen en de productie is met 20% toegenomen. Het nominale inkomen,
€Yt, is 6 x €6 = €36. Het reële inkomen2 , Yt, is 6 x €4 = €24.
Het nominale BBP zou €66 bedragen, wat een toename van 65% bedraagt. Het reële BBP
bedraagt €54. Na inflatiecorrectie bedraagt de werkelijke toename van het reële BBP 3 35%, net iets
meer dan de helft. De totale productie uitgedrukt in reële waarde is met 35% toegenomen in jaar 1
t.o.v. het jaar 0.
7
,8
, Sectie 2 – De kortetermijn
Hoofdstuk 3 – De goederen markt
Hoofdstuk 4 – De Financiële markt
Hoofdstuk 5 – Het IS/LM-model
9