Samenvatting sociologie periode 4
Hoofdstuk 6 Stratificatie
Sociale ongelijkheid is fundamenteel kenmerk van samenleving.
Sociale ongelijkheid: hiërarchische sociale verschillen (hoger/lager). Verschillen in macht en
daarmee verbonden sociale privileges. Dit komt voort uit de afhankelijkheidsverhoudingen, de
bindingen tussen mensen. Hieruit komen machtsverschillen en daaruit ook verschillen in sociale
privileges.
Deze hiërarchie is afhankelijk van de samenleving waarin je opgroeit.
Hogere groepen Lagere groepen
Willen ongelijkheid handhaven Willen ongelijkheid verminderen
Sociale ongelijkheid is bron van ambitie Sociale ongelijkheid is bron van spanningen en
(hogerop willen raken) conflicten (situaties zijn niet eerlijk)
Macht: dwingende invloed; het vermogen om het gedrag van anderen te beïnvloeden met beloningen
en straffen.
Machtsbronnen Typen sociale privileges
Economisch: Materiële beloningen
beschikking over schaarse goederen waar Bezit over schaarse goederen, comfort en
anderen op aangewezen zijn, in het bijzonder gezondheid
productiemiddelen.
Politiek: (Politieke) bevoegdheden en rechten
Mogelijkheid om dwang of geweld te gebruiken
Affectief: Status
vermogen anderen te beïnvloeden en emotioneel Prestige, aanzien, populariteit en respect
aan zich te binden
Cognitief: Toegang tot kennis of informatie
beschikking over speciale kennis die ook voor
anderen waardevol is
Effectieve en duurzame macht over een grote groep veronderstelt organisatie: doelgerichte
coördinatie van collectieve activiteiten met behulp van regelgeving.
Organisatie is ook als een machtsbron te beschouwen, maar niet zoals hierboven genoemde.
Organisatie is altijd met een van hierboven genoemde machtsbronnen gecombineerd en is dus geen
type machtsbron.
Een privilege kan ook dienen als machtsbron; een privilege kan ingezet worden als middel om
andere mensen van zich afhankelijk te maken, waardoor zij een machtsoverwicht krijgen en nieuwe
privileges kunnen werven. (bijv. een rijk persoon verwerft politieke macht)
Status incongruentie: Een persoon heeft de macht of privileges terwijl deze persoon niet aan de
criteria voldoet om deze te hebben. (bijv. iemand/groep heeft weinig inkomsten, maar wel veel
maatschappelijk aanzien en status en andersom)
Sociale overdracht van privileges: de verdeling van de maatschappij in omvangrijke, uit gezinnen,
families of huishoudens bestaande groeperingen waartussen ongelijkheidsverhoudingen bestaan en
waarvan het lidmaatschap althans ten dele sociaal erfelijk is. >>> sociale privileges worden door
gezinnen, families en huishoudens overgedragen.
Sociaal isolement afzondering van de maatschappij doordat degene niet de middelen heeft om mee
te doen.
,Sociale ongelijkheid komt voort uit afhankelijkheidsverhoudingen en machtsverschillen.
Afhankelijkheid kan meer of minder eenzijdig zijn. Persoon A heeft B meer nodig dan andersom.
Meer privileges als je meer macht hebt.
Algemene verklaringen voor sociale ongelijkheid:
- Nadruk op economische bindingen
- Statusverschillen
Sociale stratificatie: de verdeling van mensen in groepen (lagen/strata) in de maatschappij
waartussen een ongelijkheidsverhouding ontstaat, welke ook sociaal erfelijk is.
op macroniveau: een gestructureerde vorm van sociale ongelijkheid, meerdere mensen zitten in
een soortgelijke positie
Bij sociale stratificatie is er sprake van een continuïteit van sociale ongelijkheid over verschillende
generaties: de overstap van de ene laag naar de andere laag is niet zomaar gemaakt.
Voorwaarden ontstaan stratificatie:
1. Arbeidsdeling (verder dan naar sekse en leeftijd);
2. Surplusproductie
Ontstaan stratificatie: overgang van samenlevingsvorm
1. Jachtsamenleving 2. Agrarische 3. Industriële
samenleving samenleving
Jagers/verzamelaars Wel surplusproductie (= Industrialisering versnelde de
produceren wat ze dagelijks mensen gingen meer economische ontwikkelingen.
nodig hebben. Groep deelde produceren dan ze nodig Sociale verstandhouding nam
de voorraad met elkaar. hadden). Sommigen hadden drastisch toe. Ook was sociale
dus meer bezit dan anderen. stand te verkrijgen zonder dat
Er was geen de ouders dat hadden.
surplusproductie (= geen Surplus toe-eigening: een
overschot). groep die machtig genoeg is Contrast tussen arm en rijk erg
om zich goederen te verwerven groot en zichtbaar
zonder daarvoor zelf fysieke
Er was geen arbeidsdeling (=
arbeid te verrichten.
opsplitsing van taken en ongelijkheid door horen bij
arbeid, waardoor de een beter bepaalde stand door geboorte
Wel arbeidsdeling (mensen
af is dan de ander) verdween. Mensen kregen
konden andere taken en
vaker economische positie die
functies gaan invullen door
Dus: niemand was beter af dan afweek van ouders.
aanwezigheid
een ander, geen lagen
surplusproductie)
waartussen ongelijkheid Klassenverschillen: sociale
bestaat. ongelijkheid door economische
Toename sociale ongelijkheid.
verschillen
Standen: Klassen:
onderscheid tussen adel, strata waarvan de leden
geestelijken en werkenden (in overeenkomstige economische
middeleeuwen). Strata mogelijkheden op
waarvan de leden zich grootschalige markten, zoals
kenmerken door de arbeidsmarkt of de markt
overeenkomstige aanspraken voor kapitaal
op status, rechten en gedeelde
levensstijl. Doorgegeven van 1. Ondernemer;
generatie op generatie. 2. Fabriekseigenaar;
3. Mensen die
Onderscheiden zich naar beschikken over
, status, statusbewustzijn & productiemiddelen;
levensstijl 4. Arbeiders
Onderscheiden zich naar bezit
en arbeidspositie
Kastensysteem: (religieuze) statushiërarchie van groepen (=kasten) in India die bij geboorte bepaald
is.
Karl Marx en Friedrich Engels hun theorie over klassen gaat over de ontwikkeling van de
kapitalistische productieverhoudingen, die steeds erger wordt. Verschillen tussen:
Bourgeoisie Proletariaat
Bezitters van fabrieken en mobiel kapitaal Arbeiders
Marx voorspelde dat kloof tussen bourgeoisie en proletariaat zodanig groot zou worden dat er een
revolutie zou uitbreken. Hij geloofde dat er een klasseloze, socialistische maatschappij zou ontstaan
waarin privébezit wordt vervangen door gemeenschappelijk bezit.
Deze klassenpolarisatie vond niet plaats.
Redenen waarom klassenpolarisatie uitbleef in 20e eeuw (pagina 205 & 206):
1. Groei nieuwe middenklasse (door toename ondernemingen, uitbreiding staatsapparaat &
verschuiving naar dienstverlening);
2. Groei van productie in kapitalisme (> lonen stegen, toename vrije tijd & uitbreiding sociale
verzekeringen, sociale zekerheid en pensioenregelingen. Hierdoor materiële zekerheid vergroot)
3. Materiële verbeteringen in positie van arbeiders/verburgerlijking van arbeiders. Ging
gepaard met verandering in levenswijze (consumptiepatroon, vrijetijdbesteding, gezinsleven
etc.). levenswijze arbeiders ging lijken op middenklasse.
4. Matigere opstelling socialistische partijen en vakbonden (door verbeteringen voor
arbeiders). >> gingen zich niet alleen op arbeidersklasse richten maar op bredere
bevolkingslagen.
5. Toenemend belang van opleiding: persoonlijk kapitaalbezit minder belangrijk, opleiding
belangrijk om op een goede plek in een bedrijf te komen.
6. Scheiding van bezit en beheer in grote ondernemingen. Een verschil tussen eigendom en
bestuur van organisatie. (minder macht aandeelhouders, werd verdeeld over managers)
7. Persoonlijk bezit werd minder belangrijk als basis van materiële zekerheid.
Klassenbewustzijn werd versterkt door vakbonden (organisaties van arbeiders).
Precariaat: mensen met korte banen, lage inkomens en weinig zekerheid.
Recente ontwikkelingen in sociaaleconomische ongelijkheid:
- Nivelleren tot 1980 (=inkomensgroepen kwamen dichter bij elkaar)
- Daarna toename van inkomensongelijkheid (groei belonings- en salarisverschillen tussen
hoger en lager gekwalificeerde werknemers, bezuinigingen in stelsel sociale zekerheid,
flexibilisering in arbeidsmarkt door meer tijdelijke banen)
Huidige klassen:
1. Bovenlaag Kapitaalbezitters en topbestuurders van
ondernemingen
2. Ondernemersklasse Eigenaren van kleine en middelgrote bedrijven
3. Professionele middenklasse Hoogopgeleide werknemers met een hoog salaris
4. werknemersklasse
5. Onderklasse (Precariaat) Laagbetaalde, onzekere banen
Er kunnen op 3 gronden klassenonderscheidingen gemaakt worden:
1. Verschillen in 2. Klassenbewustzijn 3. Barrières in de mobiliteit
economische positie en