Week 1 – Inleiding
persoonlijkheidspsychologie
H1 + H2
De student kan de definitie geven van het begrip persoonlijkheid,
die in het boek gehanteerd wordt als uitgangspunt
= de verzameling van persoonlijke karaktertrekken en mechanismen binnen het individu die zijn
georganiseerd. Deze verzameling is relatief langdurig en beïnvloedt iemands interacties met en
aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving
Relatief langdurig = het blijft in de loop van de tijd zo
Interacties = hoe ga je ergens mee om
Intrapsychisch = in je hoofd (emoties)
Karaktertrekken
= beschrijven de neigingen van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen
Zijn vaak langdurig (zullen in de toekomst veel hetzelfde blijven)
Beschrijven mensen (maar pas op met het plaatsen van mensen in hokjes)
Helpt gedrag te verklaren
Helpt toekomstig gedrag te voorspellen
Bijv. als je een introvert persoon bent zal je minder snel iemand bellen
Mechanismen
= lijken op karaktertrekken, behalve dat ze meer verwijzen naar de processen binnen iemands
persoonlijkheid
Je hebt een bepaalde karaktertrek, maar het is onderhevig aan een mechanisme/situatie
Input --> beslisregel --> output
o Input = iedereen zoekt naar andere informatie
o Beslisregel = wat er in het mechanisme uitkomt
o Output = wat eruit komt
o Voorbeeld 1: te laat studeren
Persoon 1: te laat studeren --> - faalangst (onzekerheid) --> mislukt tentamen
Persoon 2: te laat studeren --> + faalangst (adrenaline) --> goed resultaat
Je ziet dus ook verschil in wat voor resultaat eruit komt
Verdere uitleg
o Meer sensitief voor informatie uit de omgeving die aansluit bij de karaktertrek
o Denken na over verschillende opties
o Sturen gedrag richting bepaalde categorieën
Voorbeeld 2
o Extravert persoon zoekt meer naar mogelijkheden om contact met andere mensen te
hebben
o Zal in situaties eerder mogelijkheden overwegen om contact met andere mensen te
hebben
o Stuurt gedrag richting praten met andere mensen (proberen andere mensen aan te
moedigen om met hen interactie hebben)
Je kunt meer voorbeelden van karaktertrekken bedenken i.c.m. een bepaalde situatie. Wat
zou een zorgzaam persoon doen als hij uitgescholden wordt?
1
,Georganiseerd en langdurig
= persoonlijkheid bevat bepaalde beslisregels die bepalen welke behoeften worden geactiveerd,
afhankelijk van de omstandigheden
Georganiseerd = je persoonlijkheid is in een bepaalde mate hiërarchisch georganiseerd
Bijv. als je hongerig bent, kun je opeens heel anders reageren
Je zult niet altijd op dezelfde manier reageren
Over het algemeen is de persoonlijkheid stabiel, maar afhankelijk van een situatie zal een
persoon anders reageren
Invloed
= karaktertrekken beïnvloeden de manier waarop mensen hun leven vormgeven (denken, doen en
voelen)
Intrapsychisch = in je denken
Fysiek = wat er echt om je heen is
Sociaal = in verhouding tot andere mensen
3 niveaus van het analyseren van de persoonlijkheid
1. Menselijk ras
o De hele wereldbevolking
o Bijv. de Big Five
o Maar er zijn ook culturele verschillen: hoe dan?
2. Individuele en groepsverschillen
o Kijken tussen verschillende groepen
o Binnen culturen, klassen, geslachten etc.
3. Individueel
o Wie ben je zelf?
o Unieke verschillen
Voornamelijk op individueel niveau kijken als TP’er, minder op het niveau van het menselijk ras
De student kan de 6 invalshoeken binnen de
persoonlijkheidspsychologie van elkaar onderscheiden
1. Dispositioneel (week 2)
2. Biologisch (week 3)
3. Intrapsychisch (week 4)
4. Cognitief-ervaring (week 5)
5. Sociaal en cultureel (week 6)
6. Aanpassend (gaan we niet sterk op in: gaat om stress)
1. Dispositionele invalshoek
= studie naar verschillen tussen individuen in aantal en soorten
persoonlijkheidskenmerken
Er zijn een heleboel categorieën gemaakt
Die duizenden categorieën zijn samengevoegd in een aantal categorieën
Vb: opdracht 5.3, omdat het gaat om de verschillen tussen mensen
(bepaalde disposities)
2. Biologische invalshoek
= mensen worden gezien als verzamelingen biologische systemen, die de bouwstenen zijn van
gedrag, gedachten en emoties
Het DNA is op een bepaalde manier gevormd
2
, De neuronen zijn op een bepaalde manier met elkaar verbonden
Evolutieleer van Darwin: zo geëvolueerd zodat het gedrag het meest makkelijk is
Vb: opdracht 5.5, omdat het erom gaat dat iedereen verschillende biologische ritmes heeft
(hormonen, slaap etc.)
3. Intrapsychische invalshoek
= mensen worden gedreven door innerlijke processen, zoals gedachten, verlangens, angsten en
onbewuste motieven
Innerlijke processen, motieven etc. Niet het denken over het denken!
2 perspectieven:
o Psychodynamische invalshoek - Freud (1856-1939)
o Humanistische invalshoek - Maslow (1908-1970) en Rogers (1902-1987)
Vb: opdracht 5.1, omdat het gaat om de onbewuste angsten/verlangens in hechting --> als de
nadruk op hechting ligt, ligt het al vaak in deze invalshoek
4. Cognitieve-ervaringsinvalshoek
= wat mensen denken, doen en voelen wordt bepaald door de manier waarop zij de wereld binnen
en buiten zich interpreteren
Echt het denken over het denken
George Kelly (1905-1967)
Vb: opdracht 5.6, omdat ze hun gedachten in kaart moeten brengen
5. Sociaal-culturele invalshoek
= persoonlijkheid wordt beïnvloed, maar ook geuit door de sociale omgeving waar iemand zich in
bevindt, sociale rollen en verwachtingen, relaties met anderen
Cultureel: in welke omgeving zit je (bijv. land, studentenvereniging, klas, voetbalteam,
financieel)
Sociale rollen (bijv. broer/zus, echtgenoot, werkgever/werknemer)
Vb: opdracht 5.4, omdat het over verschillende culturen gaat
6. Aanpassingsinvalshoek
Gaan we niet echt behandelen
Hoe ga je om met stress, copingstrategieën
Plaatje gaat over hoe je lichaam met stress omgaat --> het weer in
balans proberen te brengen
Uitputting = de burn-out
Vb: opdracht 5.2, omdat het gaat om stress
Opdracht
Hoe kun je verlegenheid verklaren vanuit de verschillende invalshoeken?
1. Dispositioneel: het is een karaktertrek, iemand is bijv. introvert
2. Biologisch: het zou evolutionair veiliger kunnen zijn, het kan genetisch bepaald zijn
3. Intrapsychisch: door interne conflicten in je jeugd
4. Cognitief-ervaring: zelfbeeld, wat denk je voor identiteit te hebben
5. Sociaal en cultureel: in de cultuur bepaald zijn dat het meer geaccepteerd is (bijv. verschil
tussen man en vrouw)
6. Aanpassend: je ervaart meer stress als je met andere mensen bent (verlegen)
3