C-84/94 (VK/Raad) Arbeidstijdenrichtlijn
Deze zaak ging tussen het VK en de Raad van Ministers. Het VK heeft een verzoekschrift ingediend bij
het Hof om de richtlijn nietig te laten verklaren. De richtlijn reguleert arbeidstijden ter verbetering van het
arbeidsmilieu en de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Het VK voert 4 middelen aan: verkeerde rechtsgrondslag van de richtlijn, schending van het
evenredigheidsbeginsel, misbruik van bevoegdheid en schending van wezenlijke vormvoorschriften. Het
VK meende dat art. 137 EG (?) uitgelegd had moeten worden aan de hand van het
subsidiariteitsbeginsel.
De rechtsvraag was: welk artikel van het EG-verdrag moest worden gebruikt om de arbeidstijdenrichtlijn
vast te kunnen stellen?
Kern: Het Hof verklaart dat de richtlijn voldoet aan de in art. 5 van het Verdrag gestelde beginselen van
subsidiariteit en proportionaliteit. Als het Hof het VK in het gelijk had gesteld, had dat betekent dat
lidstaten meer invloed kunnen uitoefenen of het al dan niet aannemen van richtlijnen door de EU
C-358/14 (Polen/Parlement en Raad) Mentholhoudende tabaksproducten
Polen (ondersteund door Roemenië) heeft het verbod op menthol houdende tabaksproducten bij het Hof
aangevochten, Polen voerde als argument aan dat de menthol smaak niet kan worden gelijkgesteld aan
andere aroma’s zoals fruit, specerijen en vanille omdat het ‘traditionele’ producten zouden zijn.
Het Hof wijst dit argument af, omdat het doel ervan is om de bittere smaak van de tabak zelf te
verhullen en het roken van tabaksproducten zou daarmee aantrekkelijker worden voor de consument.
Verder heeft Polen ook aangevoerd dat minder ingrijpende maatregelen ook mogelijk waren
geweest, de proportionaliteitstoets, het Hof gaat hier ook niet in mee.
Rechtsvraag: is er een correcte rechtsbasis voor deze richtlijn? Aangezien het doel zowel het
verbeteren van de interne markt is als het verbeteren van de volksgezondheid.
De conclusie van het Hof is dan ook dat het verbod op menthol houdende tabaksproducten de interne
markt voor tabaks- en aanverwante producten beter doet functioneren, omdat voor de totstandkoming
van de richtlijn er grote verschillen bestonden tussen de regelgeving in de verschillende landen van de
Unie, en tegelijkertijd geschikt is om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te
verzekeren. De interne markt wordt juist belemmert wanneer iedere lidstaat zijn eigen regels heeft over
dit soort tabaksproducten.
C-293/12 en C-594/12, Digital Rights Ireland
Prejudiciële beslissing voor de geldigheid van richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens
die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare
communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken. Het gaat om het bewaren van
gegevens, Digital Rights Ireland zegt dat dat in strijd is met art. 5 lid 4 VWEU. Het Hof oordeelt dat de
wetgever van de Unie inderdaad in strijd met de verdragsbepaling heeft gehandeld, de richtlijn wordt
ongeldig verklaard.
Belangrijk om van deze zaak te onthouden is dat het ging over de spanning die er bestond tussen de
publieke veiligheid (de richtlijn was ingesteld om terrorisme op te kunnen speuren en tegen te kunnen
gaan) en het recht op privacy en persoonsgegevens. De richtlijn was in strijd met de Verdragen.
, C-26/62, Van Gend en Loos (1963)
In het Arrest Van Gend & Loos is vastgesteld dat de EU een eigen rechtsorde vormt, onafhankelijk van
het nationale recht van de lidstaten, het beginsel van directe werking. De EU kan rechten en
verplichtingen doen ontstaan ten opzichte van particulieren, het EU-recht is autonoom. Voor Nederland
met een monistisch stelsel is dat niet heel bijzonder, maar voor lidstaten met een dualistisch stelsel is dit
wel een hele belangrijke uitspraak geweest.
Uit het arrest zijn de Van Gend & Loos criteria gekomen, hieraan moet worden voldaan voordat het EU
recht directe werking heeft:
- De bepaling moet onvoorwaardelijk zijn – er zijn geen nadere handelingen nodig om de bepaling
in een concrete situatie toe te passen
- De bepaling moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn – geen vage begrippen die nadere
uitlegging nodig hebben
Belangrijke opmerkingen: een artikel waarin uitzonderingen staan heeft directe werking voor zover de
uitzondering niet van toepassing is. De uitzondering doet niet af aan de directe werking van de bepaling
zelf. De directe werking ziet op de individuele bepalingen van EU-recht. Een volledige richtlijn heeft geen
directe werking, maar enkele artikelen binnen die richtlijn kunnen dat wel hebben.
C-6/64, Costa/ENEL
In het Arrest Costa/ENEL is bepaald dat EU-recht voorrang heeft op nationaal recht, nationaal recht kan
geen afbreuk doen aan EU-recht. Deze voorrang geldt ook ten opzichte van de grondwet van een
lidstaat. De tijdlijn waarop de bepalingen tot stand zijn gekomen maakt niet uit, zowel wanneer het
EU-recht er eerder was, als wanneer het er later was dan de nationale bepaling, gaat het altijd voor.
C-106/77, Simmenthal
Dit arrest is ook tot stand gekomen door een prejudiciële vraag van een nationale rechter, het ging over
strijdig nationaal recht en de vraag hoe dit moest worden opgelost door de nationale rechter.
Iedere nationale rechter is ook een Europese rechter. Het is echter niet aan de nationale rechter om
beslissingen te nemen die voorbehouden zijn aan de wetgever. De rechter moet in gevallen van strijd met
het EU-recht daarom de strijdige nationale bepaling buiten toepassing moeten laten, gevolg hiervan is
dus dat het Europese recht voorrang krijgt op het nationale recht (voorrang en rechtstreekse werking).
Het is vervolgens aan de wetgever om de nationale wetgeving aan te passen zodat het niet meer in strijd
is met het EU-recht.
C-91/92, Faccini Dori
Ging over rechtstreekse werking van een bepaling uit een richtlijn. De richtlijn waar Faccini Dori zich op
wilde beroepen was nog niet door de Italiaanse wetgever omgezet in nationaal recht. Mevrouw Faccini
Dori wilde zich op de richtlijn bepaling beroepen tegenover een andere particulier, en niet tegen de
Italiaanse overheid, maar omdat deze particulier geen verantwoordelijkheid draagt voor de niet omzetting
van de richtlijn, kan de bepaling niet tegen hem worden ingeroepen. De richtlijn heeft dus geen directe,
horizontale werking voor burgers.
Hieruit volgt ook dat een omgekeerde verticale werking is uitgesloten, de Staat kan zich tegenover een
particulier ook niet beroepen op een bepaling uit een richtlijn die niet is omgezet in nationaal recht.