Samenvatting blok 1
Algemene termen/vaardigheden
Arbeid: newton x meter, vb. rolstoel duwen 1000m over gras met weerstand van 55N -> 55000J
arbeid (55KJ).
Calorie: 1 joule = 0,24 calorie. 1 calorie = 4.18 joule
Vermogen: arbeid/tijd.
Capaciteit: hoelang je met de beschikbare energie een prestatie kunt volhouden.
Oefentherapie hoeft geen training te zijn.
Training: zorgt voor fysiologische aanpassingen die het prestatievermogen vergroten.
Paramedische training: doelen: belastbaarheid vergroten, herstel bevorderen, verbeteren van
prestaties, preventie.
Aspecten van presteren:
- Technisch aspect
- Tactisch aspect: anders aanpakken
- Mentaal aspect
- Lichamelijk aspect
Methodisch handelen:
- Verwijzing
- Anamnese: inzicht krijgen in de huidige situatie.
- Onderzoek: inspectie, palpatie, functieondezoek, analyseren.
- Behandelplan: doelen omschreven
- Behandeling
- Evaluatie
- Afsluiting
Assen en vlakken
Grondmotorische eigenschappen
Kracht: spierkracht, verschillende vormen:
- Maximale kracht: is de grootste kracht die een spier(groep) kan ontwikkelen bij een
eenmalige contractie. Dit is 1RM.
- Snelkracht: weerstanden met een zo hoog mogelijke snelheid te verplaatsen.
- Explosieve kracht: zo explosief mogelijk tegen weerstand in, accent op maximale
versnelling.
- Krachtuithoudingsvermogen: vaker achtereen een contractie tegen submaximale
weerstand in uitvoeren.
- Absolute kracht:
Snelheid: bewegingssnelheid van lichaamsdelen, uitgedrukt in hoeksnelheden (veranderingen van
gewrichtshoek in de tijd).
Uithoudingsvermogen: maakt het mogelijk lichaamsbelasting vol te houden.
- Anaerobe uithoudingsvermogen: kortdurende activiteiten, hoge intensiteit.
- Aerobe uithoudingsvermogen: belastingen langer dan 2-3 min.
Lenigheid: flexibiliteit, bewegingsuitslag gewrichten.
Coördinatie: actieve en onderlinge afstemming van de activiteit van de motorische eenheden in
spieren.
- Intramusculaire coördinatie: afstemming van de spiervezels in 1 spiergroep.
, - Intermusculaire coördinatie: afstemming van de activatie van verschillende spiergroepen
in een beweginsketen.
Trainingsleer
VO2max: maximale O2 concentratie in het bloed
Aerobe drempel: wanneer er over wordt gegaan op anaeroob verbranding, ±90% HFmax.
Hoe hoger VO2max, hoe hoger anaerobe drempel.
HFmax: 220-leeftijd
Trainingsprincipes:
- Overload: opgelegde belasting is groter dan het lichaam gewend is, dit levert
trainingsprikkels. Minimaal 3 keer per week trainen, meer dan 50% VO2max (duur), meer
dan 50% Fmax (kracht).
- Supercompensatie: na de overload: tijdelijke vermindering van belastbaarheid. Dan
begint herstel, dit proces loopt door tot een hoger belastbaarheidsniveau dan daarvoor.
Intensieve krachttraining: 48-96uur, lange duurtraining: 48uur, korte duurtraining: 24uur.
- Specifiteit: 4 facetten:
o Activiteiten: alleen in wat je traint wordt je beter.
o Gebruikte spieren: train de spieren die je nodig hebt.
o Energiesystemen:
o Coördinatiepatronen:
- Reversibiliteit: wanneer iemand na een periode van trainen stopt of verminderd, past
het lichaam zich opnieuw aan, maar nu aan het lagere belastingsniveau.
- Afnemende meeropbrengst: er is steeds sterke belastingsprikkel nodig om tot een
verder trainingseffect te komen.
Trainingsvariabelen: welke keuzes er gemaakt zijn ten aanzien van de volgende aspecten. Niet alle
variabelen hoeven bij elke training ingevuld worden, alleen die een effectieve prikkel vormen.
- Intensiteit: hoe hard of zwaar de oefening is.
o Relatieve intensiteit: de belasting tov de belastbaarheid, percentage van het
maximum.
- Frequentie: aantal trainingen in de week.
- Duur: inspanningsduur van de oefening.
- Omvang: duur maal de frequentie, hoeveel duur per week.
- Dichtheid: (bij intervaltraining): hoe dicht de prikkels op elkaar zitten binnen de
oefensessie, inspanningsduur tov duur van de rust – de arbeid-rustverhouding.
- Lonende pauze: (intervaltraining): rust als onderdeel van de training. Hartslag daalt in
rust, daardoor hoger slagvolume, beter fysiek prestatievermogen (max
duuruithoudingsvermogen).
Periodisering: systematische toename overload en periodes van rust
- microcycli: week
- mesocycli: 3-4 microcycli: extensieve week (lage intensiteit), intensieve week (hoge
intensiteit), rustweek
- macrocycli: 3-4 mesocycli
Duurtraining
Duurtraining: langdurig en zonder onderbreking verrichten van arbeid.
- Extensieve duurtraining: laag tempo, accent totale trainingsomvang (groot), verbranden
van vetten, toename mitochondriëndichtheid, minder schade mitochondriën, toename
haarvaten type1 vezels, krachtiger hartspier.
o LongSlowDistance: 70-75% HFmax, duur: in de buurt van doel
, - Intensieve duurtraining: hoger tempo, accent intensiteit, verbetering maximale aerobe
uithoudingsvermogen, verbranding koolhydraten.
o Tempoduur: 95% aerobe drempel, 2/3/4 blokken, duur: ±60min, VO2max
omhoog, specifieke training.
- Intervaltraining: (relatief korte) perioden van lichamelijke belasting worden afgewisseld
met (korte) herstelperioden. Minder spiervermoeidheid bij zelfde intensiteit, langere tijd
op zelfde niveau te trainen. Alle energiesystemen trainen. Toename VO2max, toename
mitochondriën. Specifieke training.
o Fartlek: ongestructureerde intervallen gedurende een duurtraining. Toename
VO2max, toename mitochondriën, verbeterd lactaattransport.
Krachttraining
Krachttraining: intensiteit tussen 50-100% van Fmax, 2-3 keer per week.
5% toename per 2 week. Eerst omvang toename daarna intensiteit.
Spieropbouw: toepassen 2 principes:
- Time under tension: duur van de spiercontractie, langzamer bewegen.
- Verkorten van pauze:
Opbouw in snelheid: zo snel mogelijk herhalingen maken binnen bepaalde tijdsduur.
Grafiek herhalingen-intensiteit.
Isometrisch: statisch: spanning terwijl de lengte onveranderd is.
5 keer per week, 6 sec, 2/3 van Fmax, 5% per week krachttoename.
Concentrisch: spier verkort, spanning varieert, dynamisch.
3 keer per week, 10 weken, 25% krachttoename.
Excentrisch : spier verlengt, spanning wordt groter, dynamisch.
Veel spierpijn,
Isokinetisch: spier verkort met constante snelheid, dymamisch.
Snel resultaat, specifiek, alleen met apparaat.
Borgschaal: manier om intensiteit van belasting te kwantificeren. Aerobe training: score: 12-16. Hoe
de patiënt de belasting ervaart: subjectieve belasting.
Functioneel trainen: handelingen uit het dagelijks leven oefenen, verbeteren ADL-vaardigheden.
Twee soorten trainingen om dagelijks functioneren te verbeteren:
- Gericht op het vergroten van grondmotorische eigenschappen zonder dit direct op een
functionele manier te doen.
- Waarbij de gewenste ADL-activiteiten letterlijk getraind worden. Functionele training.
Circuittraining: veel doorwisselen van spiergroepen en oefeningen gedurende de training.
Stationstraining: veel en lang achter elkaar op hetzelfde apparaat met dezelfde oefening en
spiergroep bezig zijn gedurende de training.
Testen
Åstrand-fietstest: submaximale test, duur: 6min. Maximale O2 opname wordt geschat door de relatie
tussen submaximaal vermogen en hartfrequentie. Er wordt blokbelasting gegeven, harfrequentie en
vermogen wordt geregistreerd, trapfrequentie=50rpm. Laatste minuten van de test hf tussen 130-
170 slagen per minuut.
Makkelijk uit te voeren, weinig risico’s, veel referentiewaarden beschikbaar. Nadeel: minder
nauwkeurig, minder specifiek voor max aerobe uithoudingsvermogen, niet geschikt voor max O2
opname te schatten.
Spierkrachttests: