Hoorcollege 1
Verschil taal en spraak
Taal: systeem van afspraken (tekens) waarmee de gebruiker van taal ideeën kunnen
communiceren
Taalteken: waarneembare vorm met niet-waarneembare betekenis (klanken achter elkaar wordt taal)
Spraak: vorm van het taalteken → klankvorm
Spraakketen
- Tussen 2 en 3 → interne spraak (innerspeech)
1-3 (bedoelen, formuleren, spreken): articulatorische fonetiek → mentaal
4 (spraakgeluid): akoestische fonetiek → fysisch
5-7 (horen, verstaan, begrijpen): auditieve fonetiek → mentaal
Verstoringen:
- 1 en 7: semantische afasie (taalstoornis met probleem bij bedenken en begrijpen van
woorden)
- 4: twee mensen in twee verschillende kamers, ontvangt ander elkaar niet dus in dezelfde
medium bevinden/door iets luidruchtig hoor je het niet meer.
- 5: cochleair implantaat (slakkenhuis werkt niet)
Voorwaarden voor communicatie:
- spreker en luisteraar dezelfde ruimte (transmissie lokaal) en dezelfde taalcode (taal)
Taal-spraakproductiemodel Lévelt
1. conceptualiseren: kennis > preverbale boodschap
2. grammaticaal en fonologisch coderen (lexicon en fonologische invulling)
3. fonetisch plan: planning & programmering van spierbewegingen voor spraak
4. articuleren: uitspreken
5. monitoring: kwaliteitscontrole, zelfcorrecties, soms voordat er gesproken is
, 6. auditieve waarneming
7. decodering
Articulatiestoornissen
Fonetische articulatiestoornis: problemen met vorming van individuele klanken, lukt niet of niet
op goede manier. UITSPRAAK SPRAAKKLANKEN
- mis bij articulator
Fonologische articulatiestoornis: onvolledige beheersing van regels van foneemsysteem
(medeklinkers en klinkers niet goed bij elkaar, bijv. kak i.p.v. tak, maar ‘t’ kan wel zeggen)
TAALREGELS VAN FONEMEN
- mis bij fonologische codering
Verbale ontwikkelingsdyspraxie: problemen met planning van spraakklanken/spraakbeweging,
wanneer welke articulator aansturen gaat mis.
- mis bij fonetisch plan (interne spraak)
Fonetiek: uitspraak spraak klanken
Fonologie: taalregels van fonemen
Fasen spraakproductieproces
innervatie: op gang brengen luchtstroom
Fonatie: openen en sluiten stemspleet (Bernouilli-effect)
Articulatie: luchtstroom omzetten in klinkers en medeklinkers
Resonantie: bepaalde frequenties van geluid versterken en/of verzwakken
Anatomie spraakapparaat
- subglottaal
- glottaal (stembanden trillen en sluiten= stemhebbende klank
(stembanden niet trillen en open= stemloze klank (t,s,z)
- supraglottaal
,Supraglottaal
- neusholte
- mondholte
- farynx (keelachterwand)
- palatum
- alveolen (tandkas)
- labia
- lingua
- velum & uvula
- mandibula (onderkaak)
- maxilla (bovenkaak)
, Beweegbaar niet-beweegbaar
1. tong 1. alveolairrand
2. lippen 2. harde gehemelte
3. onderkaak 3. tanden
4. zachte gehemelte 4. neusholte
5. wangen
6. larynx
7. farynx
Consonanten (medeklinkers) = klanken waarbij luchtstroom ergens in mond-keelholte op hindernis stuit
Vocalen (klinkers) = klanken die zonder obstakel in mond-keelholte gerealiseerd wordt
Vocalen zijn altijd stemhebbend, dat is niet zo bij consonanten
Consonanten op drie manieren:
- plaats articulatie
- wijze van articulatie (hoe)
- stemhebbendheid
Staat in fonetisch schrift (IPA)
Wijze van articulatie:
Plosieven: korte onderbreking luchtstroom gevolgd door korte explosie: p,d,b,t
Fricatieven: turbulente luchtstroom (niet tegengehouden): f,v,s,z,ʃ (sch)
Nasalen: hindernis in mondholte, maar lucht blijft door neus stromen m,n, ŋ (ng)
Halfklinkers: geen klinker en geen medeklinkers, nauwelijks meer hindernissen, als de hindernis
nog ruimer wordt, ontstaat er een klinker: j wordt i, w wordt u
Liquidae: uitstromende lucht wordt nauwelijks gehinderd: l, r
Obstruenten: fricatieven en plosieven
Sonoranten: liquidae, halfklinkers en nasalen
Aproximanten: liquidae en halfklinkers
Consonanten: plaats van articulatie
Labiaal: b,p
Labiodentaal: f, v
Alveolair: d, t, r, l
Palataal: /Ʒ/, /ʃ /, /j/
Velair: /k/, /ɣ/ /ŋ/
Uvulair: R
Glottaal: h