Geschiedenis: hoofdstuk 9 & 10
Hoofdstuk 9: Tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950)
Paragraaf 1 -> Oorlog en crisis
Verstoord machtsevenwicht
In de negentiende eeuw waren er vijf grote Europese staten: Groot-Brittannië,
Frankrijk, Oostenrijk- Hongarije, Rusland en Pruisen (Duitsland).
Iedereen deed zijn best om het machtsevenwicht tussen de landen in stand te
houden.
Dit ging heel lang goed. Ook toen de VS een nieuwe economische wereldmacht
werd. -> De VS voerde een politiek van isolationisme.
-> Isolationisme: een politiek die gericht is op de wens van een land om zich niet te
bemoeien met buitenlandse aangelegenheden.
Pruisen creëerde de Duitse eenheidsstaat in 1871.
Economische groei en militarisme in Duitsland verstoorden het machtsevenwicht.
-> militarisme: voorliefde voor alles wat met het leger te maken heeft, zoals
uniformen, parades en discipline.
De bevolking van Duitsland groeide tussen 1871 en 1913 met de helft.
Duitsland overtrof Groot-Brittannië in 1913 in gietijzer- en staalproductie.
In 1871 gaven Groot-Brittannië en Frankrijk drie keer meer uit aan defensie dan
Duitsland, maar in 1913 slechts een kwart meer.
Bezorgdheid ontstond bij politici in Londen en Parijs.
Bondgenootschappen
Omdat het Europese machtsevenwicht uit balans raakte, vormden de mogendheden
bondgenootschappen. In geval van oorlog zouden ze dan niet alleen staan. Er
ontstonden er 2.
1. Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië
- werkten sinds 1882 samen
- Ze stemden hun buitenlands beleid op elkaar af en beloofden elkaar bij conflicten
te steunen.
2. Groot-Brittannië en Frankrijk
- Groot-Brittannië en Frankrijk voelden bedreiging door Duitsland, vooral door Duitse
marine-uitbreiding.
- Wapenwedloop tussen Britten en Duitsers, ook met andere wapens.
-> wapenwedloop: een denkbeeldige wedstrijd tussen 2 of meer landen over wie
verder is op het gebied van wapentechnologie of wie de meeste wapens heeft.
- Frans ressentiment na Frans-Duitse oorlog (1870-1871), streven naar revanche.
- Franse samenwerking met Rusland vanaf 1893, Britse toetreding in 1907.
,Een moord met grote gevolgen
Veelvolkerenstaat: een staat waarin meerdere volkeren onder hetzelfde bestuur
leven.
Op de Balkan, onder Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk, leefden diverse
volkeren die streefden naar onafhankelijkheid vanwege nationalisme.
Oostenrijk-Hongarije onderdrukte fel het nationalisme om desintegratie te
voorkomen, wat leidde tot toenemende spanningen en kleine oorlogen op de
Balkan.
Op 28 juni 1914 werd de lont aangestoken toen de Oostenrijks-Hongaarse
kroonprins Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie in Sarajevo werden vermoord door
Servische nationalisten.
Oostenrijk-Hongarije eiste een onderzoek in Servië, dat geweigerd werd, wat
resulteerde in een oorlogsverklaring aan Servië.
De complexe web van bondgenootschappen leidde tot de betrokkenheid van vele
andere landen, waardoor een oorlog onvermijdelijk werd.
Loopgraven: de hel op aarde
Centralen (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en bondgenoten) wilden een
tweefrontenoorlog voorkomen door eerst Frankrijk snel aan te vallen en daarna
Rusland.
Duitse invasie van België op 4 augustus 1914, gevolgd door snelle opmars naar
Frankrijk met verwoestende gevolgen.
Duitse opmars gestopt door Fransen en Britten in Noord-Frankrijk, resulterend in
loopgravenoorlog.
Loopgraven van Belgische Noordzeekust tot Frans-Zwitserse grens; aanvallen leidden
zelden tot terreinwinst maar kostten vele levens.
Intense beschietingen voorafgaand aan aanvallen; enorme hoeveelheden bommen
en granaten gebruikt.
1918: het jaar van de beslissing
Nieuwe wapens zoals tanks, vlammenwerpers, gifgas en vliegtuigen werden ingezet
vanwege de patstelling in de loopgravenoorlog.
Harde gevechten vonden niet alleen plaats in Vlaanderen en Noord-Frankrijk, maar
ook in Oost-Europa.
Terugtrekking van Rusland in 1918 gaf Duitsland de mogelijkheid tot een
grootschalige aanval in het westen, die echter snel tot stilstand kwam vanwege
uitputting van het Duitse leger en de toename van Amerikaanse troepen.
President Wilson besloot tot Amerikaanse deelname aan de oorlog in 1917, met
ideologische en praktische redenen, waaronder Duitse aanvallen op Amerikaanse
schepen.
, Op 11 november 1918 tekenden de Duitsers de capitulatie, waarmee de Eerste
Wereldoorlog eindigde.
-> capitulatie: overgave.
De wraak van Versailles
Overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog onderhandelden in Parijs over
vredesregelingen, terwijl de verliezers afzonderlijke vredesverdragen sloten.
Verdrag van Versailles legde harde vredesbepalingen op aan Duitsland zonder hun
betrokkenheid, waaronder beperkingen op leger, oorlogsschadebetalingen en
territoriale verliezen.
President Wilson pleitte tijdens de onderhandelingen voor oprichting van de
Volkenbond om vrede, veiligheid en democratie te bevorderen, maar de bond had
beperkingen, zoals geen lidmaatschap voor Duitsland en Rusland en geen
Amerikaans lidmaatschap.
Omdat de Volkenbond geen effectieve straffen kon opleggen en door andere
zwakheden, bleek het Verdrag van Versailles slechts een wapenstilstand voor
hoogstens twintig jaar te zijn, zoals opgemerkt door de Franse maarschalk Foch.
Overproductie en ander ongemak
VS profiteerden economisch van WO I door het aanvullen van Europees tekort aan
landbouwproducten, grondstoffen en industrieproducten.
Boeren en fabrikanten bleven na de oorlog op verhoogd niveau produceren, wat
leidde tot overproductie.
Protectionistische politiek met hoge invoertarieven bevorderde binnenlandse
consumptie van Amerikaanse producten, maar leidde tot moeilijkheden bij export.
-> protectionisme: economisch beleid waarbij de overheid de economie van het
eigen land bevoordeelt.
Ongelijke inkomensverdeling met kleine groep zeer rijken en grote groep armen,
laatste groep gestimuleerd om met geleend geld consumptiegoederen te kopen.
Slechte controle op banken door overheid, wat leidde tot overmatige leningen aan
bedrijven en particulieren.
Beurskrach en economische crisis
Snelle groei van economie leidde tot stijging van aandelenprijzen en
aantrekkelijkheid van aandelenhandel, zelfs met geleend geld.
Beurskrach in oktober 1929 op Wall Street veroorzaakte massale verkoop van
aandelen, leidend tot economische crisis met afnemende productie en toenemende
werkloosheid.
Amerikaanse politici vertrouwden op economisch liberalisme en deden weinig om
crisis op te lossen, in tegenstelling tot econoom John Maynard Keynes.