ALGEMEEN TAALGEBRUIK
TAALKWESTIES
Dan ik of dan mij:
Als en dan zijn voegwoorden van vergelijking. Ze staan in veel gevallen voor een zelfstandig
naamwoord.
- De jongen is zo dom als een ezel | Ze is knapper dan Freek.
De voegwoorden als of dan kunnen ook voor een persoonlijk voornaamwoord staan.
- Ik was er vanochtend eerder dan jij | Sophie typt sneller dan ik.
Is het groter dan ik of groter dan mij? Tip: zet er een werkwoord achter. Dan heb je de correcte
schrijfwijze. Frits is groter dan ik (ben) | Evelien arriveerde dagen later dan ik (arriveerde).
Hun of zij:
In het Nederlands gebruik je de derde persoon onder andere als je het over iemand hebt.
3e persoon voorbeelden: zij en hun.
- Zij wordt ook wel een onderwerpsvorm genoemd
- hun een niet-onderwerpsvorm. Dit betekent dat alleen zij onderwerp kan zijn in een
zin, hun nooit.
NIET: Hun hebben cadeautjes gekocht. (Hun is onterecht als onderwerp gebruikt.)
WEL: Zij hebben cadeautjes gekocht. (Zij is het correcte onderwerp.)
Dat, wat of die:
Dat en wat zijn betrekkelijke voornaamwoorden. Ze verwijzen naar iets.
Met dat verwijzen we naar bepaalde, concrete zelfstandige naamwoorden die voorafgegaan worden
door het lidwoord het, bijvoorbeeld: schrift, bedrijf, glas, synoniem.
- Het huis dat vrijstaand is.
Wat moet in de volgende gevallen gebruikt worden (wat kan dan niet vervangen worden door dat):
- als het verwijst naar een hele zin;
- als het verwijst naar iets wat niet genoemd mag worden;
- als het verwijst naar dit, dat en datgene.
Wat en dat kunnen in de volgende gevallen allebei gebruikt worden:
- als het verwijst naar een onbepaald voornaamwoord (in combinatie met een bijvoeglijk
naamwoord), zoals iets, niets, alles, iets belangrijks.
- als het verwijst naar een algemene aanduiding of hoedanigheid, zoals het ergste, het
mooie, het grootste, het vele, het leuke, weinig, veel.
Jou of jouw:
Jou = persoonlijk voornaamwoord. Ze heeft het jou beloofd
Jouw = bezittelijk voornaamwoord. Dit is voortaan jouw eigendom
1
, Twijfel je? Vervang dan jou/jouw door 'hem' en 'zijn': zijn = jouw (bezittelijk vnw.) Dat is voortaan
zijn eigendom. hem = jou (persoonlijk vnw.) Ze heeft het hem beloofd.
Als of dan:
Als gebruiken we:
- Na een stellende trap. De stellende trap is gelijk aan de standaardvorm van een bijvoeglijk
naamwoord. Het gebouw is even hoog als die boom.
- Na het woordje zo. De vraag was driemaal zo groot als het aanbod.
Dan gebruiken we:
- Na een vergrotende trap. De vergrotende trap wordt gevormd met het achtervoegsel -
er: sneller dan, liever dan, geschikter dan. Ze verdiende meer dan haar man.
- Na het woordje anders. Het karakter van Sophie was heel anders dan van haar zus.
Grootte of grote:
Grootte = een zelfstandig naamwoord. De timmerman meet de grootte van de kast.
Grote = verborgen vorm van het bijvoeglijk naamwoord groot.
- Door achter het bijvoeglijk naamwoord groot -te te zetten krijgen we het zelfstandig
naamwoord. Dit geldt ook voor woorden als: diep – diepte | breed – breedte | hoog –
hoogte| lang - lengte (klinkerverandering)
Beide of beiden:
Onbepaalde voornaamwoorden: woorden als andere(n), beide(n), sommige(n), vele(n). Deze
woorden kunnen op twee manieren geschreven worden: met of zonder meervouds-n.
- WEL een meervouds-n: verwijzing naar personen en zelfstandig gebruikt. Slechts enkelen
waren bereid hard te werken.
- GEEN meervouds-n: verwijzing naar personen en niet-zelfstandig gebruikt. Sommige mensen
wilden blijven, andere wilden met ons mee.
verwijzing naar niet-personen (dus planten, dieren of dingen): sommige bleven in hun kooi
wachten tot hun baasje kwam.
Te danken aan of te wijten aan:
Te danken aan gebruiken we:
- als we iets positiefs bedoelen,
- als we respect voor iets of iemand willen tonen,
- als we een reden geven voor een mooi resultaat.
Te wijten aan gebruiken we:
- als we iets negatiefs bedoelen,
- als we onze afkeuring willen tonen,
- als we een reden geven voor een slecht resultaat.
Hun of hen:
Wanneer gebruik je hun?
1. Als het een bezittelijk voornaamwoord is.
2. Als het een meewerkend voorwerp is. Vaak is het meewerkend voorwerp te vervangen door
'aan hen', soms door 'voor hen' en 'bij hen'. Ze schrijft hun een brief.
Wanneer gebruik je hen?
1. Na een voorzetsel. Voorzetsels zijn: voor, op, tegen, bij, in, enz.
2