Regulering van vorm en functie van dieren
Hoorcollege 1: 6/2/2024 – Ademhaling, Ronald Wilders
Ademhaling in de mens
Structuur en functie
Aanvoer van zuurstof uit de omgeving, zuurstof is niet het belangrijkst. De grootste prikkel
voor de ademhaling is CO2, de afvoer van CO2 naar de omgeving is noodzakelijker.
Handhaving van de pH in je lichaam is ook belangrijk.
- CO2 met H2O → H+ + HCO3- vormt een bicarbonaatbuffer, is essentieel voor je
lichaam en zorgt dat in het lichaam de zuurgraad op het gewenste niveau blijft.
Biedt bescherming tegen ongewenste stoffen en zorgt voor reiniging van de buitenlucht die
je inademt. Geluid is ook een functie van ademhaling (luchtstroming langs de stembanden).
Geen effectieve ademhaling zonder circulatie, het circulerende bloed transporteert CO2 en
O2.
Ademhaling gaat altijd via diffusie, passief transport (gaat dus ‘vanzelf’). Het transport zelf
kost geen energie. Het handhaven van het concentratieverschil kost wel energie.
Diffusiesnelheid (Q) wordt bepaald door:
- Afstand (L) waarover het concentratieverschil bestaat, hoe korter
deze afstand, hoe makkelijker het is om te diffunderen.
- Oppervlak (A) → hoe groter het oppervlak, hoe meer diffusie
- Diffusie coëfficiënt D: → ligt vast
o De omgeving, temperatuur
- Verschil in druk (dP)
Diffusie coëfficiënt kun je weergeven door middel van de wet van Fick
Q = (D x A x dP)/L
Strotklepje bepaald of je voedsel niet in je luchtpijp terechtkomt.
Ademhalingsspieren
Inademing
- Spieren van nek en borstbeen om borstkas wijder open te trekken
- Externe tussenribspieren
- Diafragma → krom staande spier die je recht kunt trekken en korter kunt maken
door contractie, waardoor je de ruimte voor de longen groter maakt.
Uitademing
- Interne tussenribspieren
- Buikspieren → diepe uitademing
- Rustige uitademing = diafragma bewegen → rustige uitademing verloopt volstrekt
passief
Diafragma trekt samen, wordt korter (inademen) en komt weer tot rust en wordt
ruimer(uitademen).
1
,Je kunt ook ribspieren gebruiken als je wat dieper moet inademen of uitademen. Inademen
kost energie, deze energie sla je op waardoor de uitademing passief kan verlopen. Als je
inademt komen je ribben meer horizontaal te staan, waarmee de ruimte in je thorax
vergroot wordt. Bij uitademing staan de ribben meer naar beneden toe/ hangen ze meer.
Bij uitademing staat het maximaal bol, bij inademing wordt het samengetrokken en wordt
het recht.
Met een bronchogram (opname van de borstkas) kun je zien hoe een luchtpijp zich vertakt.
De aftakkingen worden steeds smaller.
Stevige luchtweg met kraakbeen om te voorkomen dat de luchtpijp samenklapt.
Om de alveoli zitten een heleboel bloedvaatjes om het zuurstof aan en CO2 af te voeren.
Pleurabladen zitten los van elkaar en worden aan elkaar vastgezogen
omdat er vloeistof tussen zit, ze kunnen wel langs elkaar bewegen.
Ventilatie en perfusie
Alveoli en capillairen zijn nauw verweven en met elkaar verstrengeld.
Bloedvaatjes en longblaasjes zijn zo verweven met elkaar om
optimale circulatie te krijgen. Om een alveolus zitten allemaal
bloedvaatjes met daarin bloedcellen. De alveolocapillaire membraan
is waar de diffusie plaatsvindt. Hier zit vocht met surfactant, wat de
oppervlaktespanning verlaagt en de ademhaling vergemakkelijkt. De
afstand tussen het alveolus en het bloedvat is ongeveer 0.3 micrometer.
Een kleine alveolus (met kleine straal) wil van nature
liever leeglopen dan een grote. Bij een grote straal is
de resulterende kracht naar binnen kleiner, bij een
kleinere straal is de resulterende kracht naar binnen
groter. Dit resulteert in het feit dat een kleine
alveolus meer naar binnen knijpt en dus leeg wil
lopen in een grotere alveolus.
Wij hebben surfactant = surfice active agent. Dit is een zeepachtige substantie die de
vanderwaalskracht minder goed werkend maakt. Deze stof wordt afgescheiden door de
type-II-pneumocyten. Dit verlaagt de oppervlaktespanning. Het effect van deze verlaging is
groter in kleine alveoli.
Surfactant doet 2 dingen:
1. Verhoogt de compliantie (opblaasbaarheid) van de alveoli → de alveoli bieden
minder weerstand.
2. Voorkomt dat kleine alveoli leeglopen in grotere
2
,Luchtweg vertakt, omgeving wordt steeds anders.
Van conductief (geleidende functie) naar respiratoir
(ademhalende functie).
Wij hebben ongeveer 480 miljoen alveoli, het totale ademend
oppervlak bedraagt 50 a 100 m2.
Pleurae bladen zit om long en aan binnenkant van de borstkas.
De parietalis is een binnenbekleding van de thorax, de visceralis
is de buitenbekleding van de long, daartussen zit de pleuraholte gevuld met vocht (water).
Deze 2 ‘’platen’’ kunnen langs elkaar bewegen maar niet van elkaar afkomen.
Ademmechanica
Druk van de buitenlucht
Proef van Torricelli → bewijs dat lucht buitendruk oplevert. Druk van de buitenlucht is
ongeveer 760 mm kwik.
Oude eenheden van druk: dichtheid van water is lager dan dichtheid
van kwik. Buis van water komt dus hoger dan buis met kwik.
760 mm kwik = 10,3 m water.
Pneumothorax
Als de pleuraholte lek raakt, is het vocht weg en trekken die bladen
elkaar niet meer aan. De long klapt dan in elkaar en de long
functioneert dan niet meer.
De pneumothorax leert ons dat de long van nature wil samenvallen
en de thorax (borstkas) wil van nature uitzetten. In rust is dus een
evenwicht = ademrustniveau. Long wil dan net zo hard naar binnen
als de thorax naar buiten. Druk van long is ten opzichte van de
buitenlucht. Druk naar binnen is + (positief), druk naar buiten is –
(negatief). Alveolaire druk = Buitenlucht = 0. Ademrustniveau = -3.
Spieren helpen om pleuradruk te veranderen. Diafragma zorgt voor
extra negatieve pleuradruk door actief in te ademen. Bij uitademen
gebeurd passief, terug naar evenwicht.
Spirometrie
Spirometer om ademhaling te meten. Rekent het om naar
luchtstroom. Aan de hand van een spirometer kun je een spirogram
maken. Plaatje kennen → TENTAMENVRAAG!
Functionele residuale capaciteit is waar de uitwisseling plaats
vindt.
Minimale volume bereik je wanneer je een klaplong hebt.
Normaalwaarden bij een man → veelvouden van 1200 mL.
3
, Bepaling FRC en RV, heliumverdunningsmethode → helium toegevoegd aan buitenlucht,
helium wordt niet opgenomen door het lichaam. De verhouding van de verspreiding van
helium zegt iets over het longvolume. RV = FRC – ERV.
Gastransport
Druk buitenlucht is 760 mm Hg, O2 vormt 21% van buitenlucht, CO2
vormt 0,04% van buitenlucht. Partiele drukken PO2 en PCO2, samen
vullen ze en druk van 100% uit.
PO2 = 0,21 x 760 = 160 mm Hg
PCO2 = 0,0004 x 760 = 0.3 mm Hg
In je longen heb je een andere druk, hier handhaaf je een
tussentoestand. Als deze verstoord raakt ga je dieper of juist minder
diep ademen. Longen hebben een hele hoge CO2 druk (40 mm Hg) en
zuurstof druk (100 mm Hg).
Hemoglobine hecht aan zuurstof waardoor het kan worden opgenomen en getransporteerd.
Bij de organen laat de hemoglobine los.
Een actieve cel → veel zuurstof verbruikt → zuurstofdruk is 30 i.p.v. 40.
Effect van Borh, O2 dissociatiecurve → verschuift naar rechts bij lage pH. Gevolg: O2 bindt
minder goed aan Hb in een CO2 rijke omgeving (dus bij metabool actieve cellen).
→ CO2 omhoog → H+ omhoog en pH naar beneden
Ademregulatie
Je hebt 2 typen chemoreceptoren. Perifere chemoreceptoren reageren op de arteriële PO2,
zorgen voor diepere ademhaling bij lage PO2. Reageren ook op arteriële pH → lage pH
stimuleert de ademhaling en op arteriële PCO2, hoge PCO2 stimuleert de ademhaling.
Meest belangrijk zijn de centrale chemoreceptoren. Deze zitten in de medulla. Hier zorgen
ze ervoor doordat CO2 de bloed-hersenbarrière diffundeert, een CO2 verhoging ontstaat,
wat voor deze receptoren het signaal is om de ademhaling aan te sturen. Zijn eigenlijk
gevoelig voor H+, maar H+ en CO2 zijn aan elkaar gekoppeld door bicarbonaatbuffer.
4