Colleges Gedrag en Omgeving
College 1: Introductie
Sociale psychologie = de wetenschap die gevoelens, gedachten, en gedrag
(ABC) van individuen in sociale situaties bestudeert. De psychologie van het
dagelijks leven.
Twee centrale hypothesen rode draad cursus
1. De kracht van de situatie
2. De kracht van het onbewuste
Kurt Lewin
Grondlegger sociale psychologie, eerste die zei dat situatie ermee te maken had
Formule: G = f(P, S) betekent: Gedrag = functie van persoonskenmerken maal
situatie waar die persoon zich in bevind
Belangrijkste punt: mensen onderschatten de invloed van de situatie
Bystander effect
= naarmate meer aanwezige mensen in situatie, kans kleiner dat iemand hulp
biedt
Dit zegt alles over de situatie, zegt dus heel weinig over de personen zelf
Verklaringen:
Mensen willen niet buiten de groep vallen
Diffusie van verantwoordelijkheid, mensen blijven denken dat iemand
anders verantwoordelijk is
Als niemand helpt dan zou er wel geen hulp nodig zijn = pluralistic
ignorance
Goede Samaritaan effect
Op princeton:
Religiestudenten presentatie geven van 4 minuten over de goede Samaritaan
Donny Betson maakte kleine verandering in de situatie: tegen de ene groep
gezegd dat ze zich moesten haasten, tegen de andere groep dit niet gezegd.
Onderweg lag iemand op straat die hulp nodig had, om het effect te zien van
haast op het helpen van de man
Gevolg: Fundamentele attributiefout
Fundamentele attributiefout
= gedrag toeschrijven aan persoon i.p.v. aan de situatie
Proces van 3 stappen (Gilbert):
1. Nemen gedrag waar (“hij helpt niet”)
2. Karakteriseren van het gedrag (‘onbehulpzaam”)
3. Corrigeren voor de situatie (“Hij had heel veel haast”)
Stappen 1 en 2 zijn automatische processen, stap 3 is gecontroleerd (deze laatste
sta[ vaak niet gemaakt)
,Experiment: praten vakantie of seksdromen
Filmpje vrouw zonder geluid, vraag aan deelnemers waar praat ze over
Grootste deel deelnemers zonder cognitieve load dachten vakantie als ze
nerveus type was
Deelnemers met cognitieve load zagen geen verschil (cognitieve load: 7 cijfers
onthouden)
Te maken met dagelijks leven attributiefout: wij hebben genoeg vak die
cognitieve loads en daarom plakken wij gelijk labels aan gedrag, tijdsbesparing
Dual-process modellen
Automatisch (systeem 1): onbewust, snel, associatief, onintentioneel,
effortless
Gecontroleerd (systeem 2): bewust, langzaam, intentioneel, controle, effort
(energie)
Gebruik van systeem is afhankelijk van capaciteit en motivatie
De kracht van het onbewuste
Systeem 1 en 2 zijn niet altijd met elkaar in contact
Voorbeeld VR waarbij persoon op hoogte op dunne plank moet lopen:
Systeem 1 vertelt jou dat het super gevaarlijk is
Systeem 2 weet dat het niet gevaarlijk is, maar je kunt systeem 1 niet
uitzetten en daarom stopt de man dus
Het grootste gedeelte van ons gedrag wordt bepaald door systeem 1 processen,
onder de oppervlakte
Systeem 2 kopje ijsberg, systeem 1 alles daaronder
Post-hoc redeneren
Redeneren wat je hebt gedaan of gekozen nadat het is gebeurd, terwijl het
misschien helemaal geen rol speelde in je beslissing
Komt doordat je met systeem 1 de beslissing hebt gemaakt
Experiment: welke persoon spreekt jou het meest aan
Als de deelnemer heeft gekozen wie, ruilt de experimentator de foto om met de
niet gekozen foto
Slechts 13% had het door
Post-hoc redeneren van de deelnemers
Channel factoren: Nudging
Channel factoren / Nudging = kleine situationele veranderingen die ons
gedrag sturen (soms met grote gevolgen)
Voorbeelden:
Als je mensen een kleiner bord geeft, scheppen ze minder op en eten ze
dus ook minder
Door verschillende bakken voor vuilnis verschillende kleuren te geven,
scheiden mensen hun afval beter
Voetjes op de roltrap om mensen aan 1 kant te laten staan
De vliegen in de urinoirs, zorgen ervoor dat mannen op de vlieg gaan
mikken, waardoor ze niet naast de pot gaan plassen, effectief voor
schonere wc’s
,
, Schema’s (Piaget)
Schema’s = georganiseerde set kennis over een stimulus
(persoon/groep/gebeurtenis) in lange-termijn geheugen
Helpen kennis over de wereld te organiseren en voorspelingen te maken (soms
verkeerde)
We hebben schema’s over:
Groepen van mensen (afkomst, ras, sexe, etc; stereotype)
Persoonskenmerken (introvert)
Situaties (ofwel: scripts)
Over specifieke anderen
Onszelf
Beïnvloeden gevoel, denken, en gedrag vaak (meestal) onbewust
Heel functioneel, maar met zowel positieve als negatieve uitkomsten
Personal; cultural
Priming
Priming = de automatische en onbewuste invloed van een stimulus op ons
gedrag
Presentatie van informatie welke een bepaald concept activeert, en dan gedrag
beïnvloedt
Conclusie
Studeren van gedrag is van belang voor het zijn van psycholoog,
wetenschappelijk onderzoek van de echte oorzaken van gedrag (bijvoorbeeld:
interventies)
Onbewuste processen zijn noodzakelijk in het dagelijks leven, ze stellen ons in
staat effectief te reageren op onze omgeving
College 2: Attitudes
Wat is een attitude?
Mensen denken na over attitudes vanuit een Affectief, Cognitief en
Gedragscomponent
Attitude ligt tussen positief en negatief
Approach & Avoidance (gedragscomponent)
Positieve/negatieve attitudes worden automatisch geassocieerd met een
approach/avoidance respons
Joystick (naar voren of naar achter)
Waarom hebben we attitudes?
‘Utilitarian’ functie = nutsfunctie
Attitudes sturen ons gedrag razendsnel
Attitudes kunnen onze aandacht sturen
Attitudes hebben kennisfunctie, wat zie ik? Wat is het? Hoe verhoud ik me tot dat
object? Geeft basisidee van object voor je
Activeert algemeen kennis component, handig bij preditors, maar niet bij mensen
(snelle indruk)
Waarde-expressieve functie = Waardes uitbeelden door hoe we eruit zien (bv.:
punk)