Inleiding onderwijssociologie
Inhoudsopgave
College 1, 5 februari – week 1 ............................................................................................................................ 2
1.1 Wat is sociologie ...................................................................................................................................... 2
1.2 Het ontstaan van sociologie..................................................................................................................... 2
1.3 Centrale aandachtspunten van de sociologie .......................................................................................... 2
1.3.1 Alles is contingent maar daarmee niet arbitrair, .................................................................................. 2
1.3.2 Het vraagstuk van de sociale orde ........................................................................................................ 2
1.4 Taken van een socioloog .......................................................................................................................... 2
College 2, 12 februari – week 2 .......................................................................................................................... 5
2.1 Twee visies ............................................................................................................................................... 5
2.1.1 collectivistisch ....................................................................................................................................... 5
2.1.2 individualistisch .................................................................................................................................... 5
2.2 achtergrond van de individualistische visie ............................................................................................. 5
2. 2.1 verlichting, utilitarisme en de rationele keuzetheorie ......................................................................... 5
2.2.2 het probleem van de collectieve actie .................................................................................................. 5
2.3 de moderne individualistische visie ......................................................................................................... 5
2.4 onbedoelde gevolgen in het onderwijs ................................................................................................... 5
College 3, 26 februari – week 4 ........................................................................................................................ 11
3.1 De collectivistische visie ........................................................................................................................ 13
3.2 het functionalistisch perspectief ............................................................................................................ 13
3.3 het conflict theoretisch perspectief ....................................................................................................... 13
3.3.1 conflicttheorie..................................................................................................................................... 13
3.3.2 marxistische conflicttheorie................................................................................................................ 13
3.4 kernfuncties van het onderwijs ............................................................................................................. 13
3.5 beperkingen van de theorieën .............................................................................................................. 13
College 4, 4 maart – week 5 ............................................................................................................................. 17
4.1 Socialisatie en cultuur ............................................................................................................................ 17
4.2 instituties en rollen ................................................................................................................................ 17
4.2.1 Visies vanuit het functionalisme 4.2.2 visies vanuit de conflicttheorie............................... 17
4.3 omgaan met rollen ................................................................................................................................ 17
4.4 rollentheorie .......................................................................................................................................... 17
4.4.1 Dramaturgische Roltheorie ................................................................................................................. 17
4.4.2 symbolisch interactionisme ................................................................................................................ 17
4.5 sociaal handelen begrijpen .................................................................................................................... 17
College 5, 11 maart – week 6 ........................................................................................................................... 23
5.1 sociale ongelijkheid ............................................................................................................................... 24
5.2 van standen naar klassen, naar meritocratie ......................................................................................... 24
5.2.1 modernisering en differentiatie 5.2.2 sociale mobiliteit en statusverwerving .................... 24
5.3 Werkt de meritocratie?.......................................................................................................................... 24
5.4 de rol van macht .................................................................................................................................... 24
5.4.1 kapitaal en Habitus ............................................................................................................................. 24
College 6, 18 maart – week 7 ........................................................................................................................... 30
6.1 Afwijkend gedrag ................................................................................................................................... 30
6.2 Verklaring voor afwijkend gedrag .......................................................................................................... 30
6.2.1 Individualistische visie 6.2.2 Collectivistische visie ............................................................. 30
6.3 Sociale controle over afwijkend gedrag ................................................................................................. 30
6.3.1 Discours .............................................................................................................................................. 30
6.3.2 Sanctioneren ....................................................................................................................................... 30
,College 1, 5 februari – week 1
1.1 Wat is sociologie
1.2 Het ontstaan van sociologie
1.3 Centrale aandachtspunten van de sociologie
1.3.1 Alles is contingent maar daarmee niet arbitrair,
1.3.2 Het vraagstuk van de sociale orde
1.4 Taken van een socioloog
1.1) “Sociologie is een studie van het menselijke, sociale leven, van menselijke groepen en
maatschappijen”
• Breed belangstellingsveld – hoe leven mensen samen?
• Welke sociale groep behoor je toe? In en uitsluiting
Microprocessen: gedrag van individuen
Macroprocessen: sociale processen in (grote) groepen, instituten en systemen
1.2) Maatschappelijke ontwikkeling
→ Verlichting
→ Industrialisatie
o Urbanisatie, toename productiviteit, toename welvaart, secularisering
o Maar ook: kinderarbeid, nieuwe ongelijkheid
→ Verdwijnen van de standenmaatschappij
o Beter/ meer toegankelijk onderwijs – maakt het mogelijk om omhoog te gaan
in de samenleving op basis van opleidingsniveau etc.
o Samenleving is maakbaar, niet alleen door god gegeven
1.3) 3 centrale uitgangspunten van sociologie
1. Alles is contingent
2. Daarmee niet arbitrair
3. Waarom is dit? – vraagstuk van de sociale orde
Onderzoeken hoe mensen samenleven en hoe het komt dat ze juist zo samenleven?
1.3.1)
Contingentie: iets wat ook anders had kunnen zijn: toekomstige gebeurtenis of
omstandigheid die mogelijk is maar niet met zekerheid kan worden voorspeld. Het is het
tegengestelde van noodzakelijkheid.
- “De samenleving zoals wij die nu kennen had er ook heel anders uit kunnen zien”
- Alternatieve mogelijkheden
- Voorbeeld: hoger onderwijs in de VS. En NL
Arbitrair: willekeurig, aselect.
- “Hoe onze samenleving eruitziet is niet toevallig”
- De belangrijkste les van de sociologie: Alles is contingent, maar daarom nog niet
arbitrair. Het had anders kunnen zijn dan dat het nu is, maar er is wel een reden
waarom het zo is als het is.
,Vraagstuk van de niet-arbitraire contingentie Welke eigenschappen van een samenleving
zijn niet willekeurig? En wat ligt daaraan ten grondslag?
“Legitimerende derden” – bronnen van non-contingentie
Welke dingen zijn van invloed op de manier waarop de samenleving in elkaar zit?
1. De natuur
o Natuurlijke wensen en gedragingen van de mens
2. De geschiedenis
o Samenleving leeft noodgedwongen met haar verleden
3. De samenhang
o Verschillende onderdelen van de samenleving zijn verbonden met elkaar, en
dus ook afhankelijk van elkaar. Je kan dus niet zomaar 1 deel veranderen.
(Voorbeeld: schoolsysteem veranderen zou ook de arbeidsmarkt veranderen)
1.3.2) vraagstuk van de sociale orde: hoe kan het dat men sociale orde accepteert?
Sociale orde: geheel van machtsverhoudingen, wetten, regels → voorspelbaarheid en
leefbaarheid
Contingentie en sociale orde hangen met elkaar samen:
Als je gelooft dat de samenleving niet anders had kunnen zijn, vertrouw je op de
voorspelbaarheid en zou het vraagstuk van de sociale orde dus niet bestaan. Juist als men
realiseert, dat de samenleving anders kan ontstaat het vraagstuk.
Rousseau: “hoe kan men de mensen ertoe brengen de wet te eerbiedigen, hoe zijn de
rechtstaat en de sociale orde mogelijk als iedereen zich ervan bewust is dat het allemaal
conventies en constructies zijn?”
Hoe kan het dan dat men zich vaak wel aan de sociale orde wil houden?
Rousseau:
“Sociale orde door autoriteit” (religie)
• Godsdienst bepaald de sociale orde en zorgt voor naleving
Hier is niet iedereen het mee eens:
Nadat religie als houder van orde wegviel tijdens de Verlichting, gingen mensen ervan uit dat
als mensen redelijk zouden handelen, het samenleven in orde voort zou kunnen zetten. De
Tegen-Verlichting vreesde dat het menselijk handelen wel eens tot egoïsme, sociale
ontreddering en vervreemding zou kunnen leiden. Zij stelden dezelfde vraag als Rousseau.
, Auguste Comte (1)
“Sociale orde door wetenschap”
→ Filosofische stroming: Positivisme
• Waarneembare feiten als kennisbasis (empirie). Sociale wetenschap moet hetzelfde
benaderd worden als natuurwetenschap, door waarnemingen, het opstellen van
theorieën en het toetsen van die theorieën.
• Sociale wetmatigheden
• Theorieën toetsen aan de werkelijkheid
• Grondlegger van de sociologie, eerste die de term gebruikte
Jürgen Habermas (2)
“Sociale orde door rede (communicatie)”
→ Filosofische stroming: verlichting
• Wetenschap verrijkt kennis en is dus belangrijk. Het geeft echter geen richting.
• Het is geen exacte wetenschap, wij bepalen met z’n allen hoe we willen dat de
samenleving eruitziet. Hier zijn meningsverschillen over, dus communicatie is het
belangrijkst.
• Door communicatie kan sociale orde ontstaan, door in gesprek te gaan ontstaat
consensus.
Niklas Luhmann (3)
“Sociale orde door het arbitraire te aanvaarden”
→ Filosofische stroming: Tegen-verlichting
• Communicatie zorgt niet per definitie voor sociale orde, ook twee intelligente mensen
kunnen een discussie voeren en het daarna nog steeds oneens zijn.
• Meerderheidsregels en wetten zijn noodzakelijk
• Men moet vertrouwen hebben in de bestaande orde en in de manier waarop regels
gemaakt hebben. Vertrouwen in gerechtigheid en juistheid van de wetten.
• Door geloof in een bestaande orde (bijvoorbeeld godsdienst) kan een sociale orde
ontstaan
• “Met het contingente leren leven door het arbitraire te aanvaarden”. Wetten en
regels moeten gerespecteerd worden als ze op een goede manier tot stand komen.
Het recht mag dan ook bekritiseerd worden als het terecht is
1.4 Taken van een socioloog
Het begrijpen van de samenleving en deze eventueel veranderen
➢ Kennis verzamelen (empirisch-analytische taak)
➢ Bestaande visies in twijfel trekken (kritische taak)
➢ De belevingswereld van mensen begrijpen (praktische taak)
De houding van sociologen:
• Belangstelling voor samenhang
• Afstandelijke betrokkenheid
• Empirische gezindheid
• Respect