Kindermishandeling en jeugdbeleid: besluiten in uitvoering
College 1 Kindermishandeling als beleidsprobleem
Hoofdstuk 1 Beleid, processen en effecten
BELEID
Beleid= willens en wetens handelen. Aan de ene kant biedt beleid wenselijkheden, maar aan de andere
kant kan beleid ook voor moeilijkheden zorgen. Beleid omvat kennis uit de maatschappelijke en
bestuurlijke praktijk en de wetenschap.
- Het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde
tijdskeuzes
Beleidswetenschap= het streven de bijdragen aan de wetenschap aan het analyseren en oplossen van
maatschappelijke problemen te vergroten. Komt voort uit boeken van Amerikaanse politicologen
Empirisch analytisch= een systematisch inzicht in de werkelijkheid van het beleid
- Microbenadering= het beleid van individuen en kleine groepen staat centraal
- Mesobenadering= richt zich op beleid van groepen en organisaties
- Actoren: departementen, Kamercommissies, politieke partijen, adviesorganen en de
media.
- Macrobenadering= beschouwing van het beleid van de overheid voor een samenleving als
geheel in relatie tot het politieke stelsel.
- Actoren: ministers, Kamerleden, ambtenaren en woordvoerders van belangengroepen
Drie vragen over het geven van een definitie voor beleid waarop uiteenlopende antwoorden worden
gegeven:
- Is beleid een plan of is beleid het handelen?
- Beleid is een streven (doelgericht handelen) en daartoe behoren zowel denkbeelden
over wat haalbaar en wenselijk (plan) is als activiteiten (het handelen).
- Is beleid een samenstel van doeleinden en middelen?
- Beleid omvat doeleinden en middelen. Zij vormen de grondstructuur van beleid.
- Finaal denken= denken in doeleinden en middelen.
- Moeten in de definitie van beleid ook tijdskeuzen worden meegenomen?
- Is van belang om dit te doen omdat de formuleringen van doeleinden en middelen
meestal impliciet of expliciet naar een bepaald tijdstip/periode/tijdsvolgorde
verwijzen
Twee gezichten van beleid: het is niet alleen een samenstel van doeleinden, middelen en tijdskeuze,
het is ook een antwoord op een probleem.
Probleem= een verschil/afstand tussen een maatstaf (beginsel of norm) en een voorstelling van een
bestaande of verwachte situatie.
Beleidsveld= het deel van de maatschappij waarop het beleid zich richt.
,Beleidsinstrument= alles wat een actor gebruikt of kan gebruiken om het bereiken van een of meer
doeleinden te bevorderen.
- Bestuursinstrumenten= gericht zijn op coördinatie tussen de beleidsbepalende en
beleidsuitvoerende organisaties.
Beleidstheorie= geheel van veronderstellingen waarop een beleid berust. Komen aan bod in de
argumenten voor en tegen beleid.
- Finale relaties= doeleinden en middelen
- Causale relaties= oorzaken en gevolgen
- Normatieve relaties= normen en waarden
PROCESSEN
Beleidsproces= het dynamische verloop van handelingen, argumenten en interacties met betrekking
tot een beleid.
Kenmerken:
- Dynamiek= reeks van onderling samenhangende handelingen
- Wederzijdse beïnvloeding= wisselwerking/interactie tussen de factoren die het proces
vormgeven.
- Opeenvolging van gebeurtenissen= samenhangende reeks van handelingen en gebeurtenissen
tussen twee tijdstippen
- Herkenbaar verloop= er is een vast patroon. Daardoor kunnen we spreken van deelprocessen
in het beleidsproces.
Deelprocessen
- Agendavorming= hierdoor krijgen maatschappelijke problemen de aandacht van het publiek
en de beleidsbepalers.
- Beleidsvoorbereiding= verzamelen en analyseren van info en formuleren van adviezen.
- Beleidsbepaling= nemen van beslissingen over de inhoud van een beleid.
- In- en uitvoering/implementatie= toepassen van de gekozen middelen voor de gekozen
doeleinden.
- Naleving en handhaving= de zorg dat de door het beleid vastgestelde gedragsnormen worden
nageleefd.
- Beleidsevaluatie= beoordelen van de inhoud, het proces en de effecten aan de hand van
bepaalde criteria.
Beleidsproces met betrekking tot een overheidsbeleid maakt deel uit van de politieke kringloop die
zich tussen het politieke systeem (= geheel van opvattingen, gedragingen en posities die tot doel
hebben de inhoud, processen en effecten van overheidsbeleid te beïnvloeden) en zijn maatschappelijke
omgeving afspeelt.
Politieke kringloop
- Omgeving van het politieke systeem omvat de nationale en internationale samenleving en de
fysieke omgeving. Veranderingen in deze omgeving leveren maatschappelijke problemen op
die door een overheidsbeleid kunnen worden aangepakt.
- De invloeden die vanuit de nationale en internationale samenleving inwerken op het politieke
systeem resulteren in een aanvoer/input: eisen (beleidsvoorkeuren) en steun.
, - Een politieke eis (komt voort uit behoeften) is de claim dat door aanpassingen van het beleid
een beter resultaat kan worden geboekt.
- In het grensgebied van het politieke systeem en zijn omgeving worden behoeften in eisen
omgezet. Belangrijke rol hierbij spelen de gatekeepers (=media, belangengroepen,
adviesorganen, politieke partijen en Kamerleden).
- Naast eisen is er ook politieke steun: het stellen van vertrouwen in het kabinet, stemmen op
een politieke partij, naleven van wettelijke regels, betalen van belasting, afzien van juridische
procedures, uitsteken van de vlag.
- De eisen en steun die samen de aanvoer/input vormen kunnen worden omgezet in een
overheidsbeleid. Het proces in het al dan niet omzetten is het beleidsproces. De genomen
beleidsmaatregelen zijn dan te beschouwen als beleidsprestaties/output van het politieke
systeem.
EFFECTEN
Veldprocessen: productieprocessen, consumptieprocessen, onderwijsprocessen en migratieprocessen.
Een overheidsbeleid heeft een streven om deze processen in de goede richting te sturen.
Deelvragen die relevant zijn voor bepaling en beoordeling van beleidseffecten
- Doelbereiking: Worden de doeleinden van het beleid bereikt?
- Doeltreffendheid: in hoeverre is het bereiken van de doeleinden veroorzaakt door het
toepassen van de gekozen beleidsinstrumenten.
- Neveneffecten: wat zijn de niet-beoogde effecten
- Doelmatigheid: hoe is de verhouding tussen de kosten en de ingezette middelen en de baten
van de bereikte doelen
- Profijt: hoe gelijk of ongelijk verdelen de kosten en baten van het beleid zich over bepaalde
groeperingen van de bevolking?
Deelvragen die de vraag beantwoorden uit welke bestuurlijke en andere factoren te verklaren valt in
hoeverre het beleid de beoogde effecten teweegbrengt.
- Beleidsconformiteit: zijn de instrumenten van het beleid met het oog op de gekozen
doeleinden op een correcte manier toegepast?
- Legitimiteit/ maatschappelijk draagvlak: in hoeverre wordt het beleid door de betrokkenen als
juist beschouwd en gesteund?
Intern gericht beleid= beheer of management (bewindvoerders).
- Management= zorg voor de financiën, het personeel, de informatie (ICT) en meer algemeen
het functioneren van de eigen organisatie.
- Primaire processen= essentiële taken die rechtstreeks bijdragen aan de centrale doeleinden
van de organisatie (zorg voor onderwijs, volksgezondheid en werkgelegenheid)
- Secundaire processen= zorg voor de personele, financiële en andere middelen die de
organisatie nodig heeft om te kunnen functioneren.
Het is belangrijk dat er een balans is tussen intern en extern gericht beleid. Het kan bijvoorbeeld ook
doorslaan naar intern gericht beleid door bezuinigingen. Dan gaat alle focus naar het financiële beleid.
Een evenwichtig beleid toont aandacht voor zowel intern als extern gericht beleid.
→ Maatschappelijke problemen verminderen op een manier die tegelijk doeltreffend, doelmatig en
aanvaardbaar is.
, Vier vormen van beleidsveranderingen
- Rationalisering= toenemende mate van redelijkheid. De houdbaarheid van de argumentatie,
zowel empirisch als normatief gezien.
- Democratisering= toenemende mate van democratisering/ mogelijkheden voor alle
betrokkenen om het beleid (in)direct te beïnvloeden.
- Differentiatie= toenemende verscheidenheid van doeleinden en middelen in het beleid en een
toenemende taakverdeling en specialisatie in de beleidsorganisatie
- Integratie= toenemende afstemming en bundeling van onderdelen van het beleid en van de
organisatie tot een samenhangend geheel.
Fundamentele politieke waarden= vrijheid, gelijkheid, solidariteit en verdraagzaamheid.
Hoofdstuk 2 Overheden
Overheden= instanties die binnen een afgebakend domein/gebeid/sector met gezag bindende
beslissingen nemen en deze ook kunnen handhaven.
Handhaven= dat overheden het naleven van hun besluiten ten opzichte van burgers kunnen
afdwingen, desnoods met gelegitimeerd geweld (bestuursdwang, politie, justitie).
Twee kenmerken van overheden:
- Met gezag besluiten nemen voor de samenleving als geheel
- De naleving van deze besluiten met legitieme machtsuitoefening afdwingen
ARGUMENTEN VOOR HET INSTELLEN VAN OVERHEDEN
- Zonder krachtige overheid geen openbare orde en veiligheid
- Zonder regulering verdwijnen gemeenschappelijke gebruiksgoederen
- Zonder belasting, ontoereikende collectieve voorzieningen
- Zonder inkomensherverdeling: geen sociale vrede
Zonder krachtige overheid geen openbare orde en veiligheid (Nachtwakersstaat)
Transacties= middelen verkrijgen waarover de ander beschikt kan gedaan worden door te ruilen,
samenwerking of het vragen om een gunst. Hierbij wordt het gewenste middel verkregen in
overeenstemming met de wil van de oorspronkelijke eigenaar.
Conflict= wanneer er niet op instemming van de eigenaar transacties volgen door diefstal, misleiding
of intimidatie.
→ Leidt in een samenleving zonder overheid tot een “oorlog van allen tegen allen” (Thomas Hobbes)
- Roof blijft onbestraft: misdaad loont. Gedupeerde nemen recht in eigen handen
- Dit leidt tot bedreiging van handel en nijverheid → armoede → meer mensen voelen zich
geroepen om ongeoorloofde middelen in hun bestaan te voorzien.
Intelligente burgers (volgens Hobbes) kiezen voor het instellen van een overheid
- Beperking van eigen keuzevrijheid
- Verplichting belasting aan deze overheid af te dragen
- Door de vrees zullen burgers de officieel vastgestelde normen respecteren