Samenvatting anatomie bewegingsstelsel
Skelet = passief spieren = actief
Bewegingsapparaat
- Beweging
- Bescherming
- Aanmaak bloedcellen
- Vorm, stevigheid, houding
Botten
Pijpbeenderen
- Lange holle beenderen (bv dijbeen)
- Ledematen
- Lang en rond
- Beenvlies = periost, beenschors beenmerg
- Bestaat uit botweefsel omgeven door beenvlies
Platte beenderen
- Groot, breed, plat bv. Schouderbladen, ribben, schedel, bekken
- Aanmaak bloedcellen, spieraanhechting
- Bescherming
- Spieraanhechting
- Aanmaak bloedcellen
Overige
- Wervels, polsen (carpus), enkels (tarsus), sesambeentjes
- Vorm is divers, vaak kubus
Pijpbeenderen
- Epifyse: uitstupsel van bot als onderdeel van gewricht
- Metafyse: stukje tussen diafyse en epifyse, steviger dan diafyse, schacht van epifyse
- Diafyse: lange stuk van het bot, lengte van het bot
- Epifysairschijf: groeischijf; groei van dier
- Kraakbeen: tussen de gewrichten, uiteinde van botten
- Compacta: botweefsel van de schaft, stevig voor krachten van boven en onder
- Spongiosa: botweefsel, stevig voor kracht uit verschillende richtingen
- Periost: beenvlies
, 4 typen botverbindingen
- Onbeweeglijk: schedel, bekken, synostose, fontanel
- Weinig beweeglijk:
o rib-borstbeen (kraakbeen)
o wervels (tussenwervelschijf bindweefsel)
o Bekken/ onderkaak: symphyse (bindweefsel)
- Beweeglijk: schouderblad – rib: spieren, ledematen
- Gewrichten: scharnier, kogel, rol, zadel, draai, straf
Gewricht
- Gewrichtskop: bestaat uit kop en kom
- Gewrichtsspleet: spleet daartussen, kapsel maakt het vocht
- Gewrichtskom: bestaat uit kop en kom
- Gewrichtskapsel: zit helemaal om het gewricht heen, stevigheid, bescherming, maakt
gewrichtsvocht
- Gewrichtsvlakken: waar botten contact maken met elkaar
- Synovia: binnenste laag van gewrichtskapsel maakt gewrichtsvocht aan
- Gewrichtsbanden: altijd aan buitenkant van kapsel, stevigheid om alles bij elkaar te
houden
- Skeletspieren: op bot zitten, gaat over een gewricht heen
Type gewrichten
- Scharnier; vingers, knie open dicht
- Kogel; schouder, heup helemaal ronddraaien, kop met kom
- Rol; spaakbeen, ellepijp, elleboog
- Zadel; kaken voor – achter, maar ook opzij
- Draai; nek, atlas, draaier kan draaien
- Straf; pols/ hand heel veel kleine botjes kunnen samen bewegen
Skelet indeling
- Schedel: bescherming
o Mesocepthaal: normale snuit
o Brachycephaal: korte snuit; bulldogs
o Dolichocephaal: langere snuit, langere schedel, windhond
o Hersenschedelbeenderen: omgeven van hersenen
o Aangezichtsbeenderen: omgeven van mond en neusholte (snuit)
- Wervelkolom: Stevigheid van lichaam
- Borstkas: bescherming, ademhaling (thorax)
- Schoudergordel: Voorpoten verbinden met borstkas