Inleiding communicatie
De Communicatieprofessional – Piet Hein Coebergh
HS 1, 2.1 & 2.2, 3, 10, 12, 13, 23
Samenvatting HS 1
Communicatiewetenschap maakt deel uit van de sociale wetenschappen, die (de
samenhang van) gedrag, mens en maatschappij bestuderen. Er zijn raakvlakken
en overlappingen met onder meer:
- sociologie;
- psychologie;
- bedrijfskunde;
- antropologie;
- sociale geografie;
- politicologie;
- en economie.
Economie beïnvloedt de communicatiewetenschap met theorie over de verdeling
van informatie.
Sociologie heeft de communicatiewetenschap beïnvloed met de theorie over hoe
machtshebbers communicatie inzetten om de massa te manipuleren.
Bedrijfskunde raakt communicatiewetenschap in de vraag hoe corporate
communicatiemanagement en reputatiemanagement een organisatie van dienst
kunnen zijn.
Psychologie is sterk verweven met de communicatiewetenschap, onder meer in
de bestudering van (consumenten)gedrag en de rol van communicatie.
De zeven scholen van Littlejohn en Foss:
1. Retorica (sinds de klassieke oudheid): ontstaan als de theorie van de
welsprekendheid werd het een basistheorie over het overtuigen van
anderen.
2. Semiotiek (sinds de klassieke oudheid): bestudeert de betekenis van
beelden en tekens.
Denotatief = betekenis die het woordenboek geeft aan het woord
Connotatief = het gevoel dat iemand bij een woord heeft
De interpretaties verklaren en bepalen het gedrag en communicatie van
mensen
3. De kritische school (sinds de 19e eeuw): wil de werkelijkheid niet alleen
verklaren, maar ook veranderen. Deze benadering legt drijfveren en
machtsverhoudingen bloot en verklaart de communicatie van individuen
en organisaties vaak vanuit drijfveren als machtswellust, frustratie of
angst.
, 4. Fenomenologie (sinds begin 20e eeuw): analyseert hoe mensen
fenomenen (verschijnselen) interpreteren en percipiëren waarbij ieder zijn
eigen waarheid heeft. Deze benadering is verwant aan de analyse van
symbolen in de semiotiek en de kritische benadering van motieven van
mensen. De stroming leeft niet echt meer, maar wel in de vorm van
crisisexpirimenten: experimenten die bestaande gedragscodes op de kop
zetten.
5. Sociocultureel (sinds begin 20e eeuw): omgangsvormen en
communicatie ontwikkelen volgens deze benadering niet vanuit het
individu, maar vanuit interacties binnen groepen.
Symbolisch interactionisme: een sociologische analyse van hoe mensen
zich onderling verhouden en communiceren met behulp van symbolen.
Actuele toepassingen zijn te vinden in impression management (hoe maak
je indruk door gebruik van beeldtaal) en datamining (analyse van big
data).
6. Cybernetica (sinds de tweede helft 20e eeuw): analyseert de besturing
van biologische en mechanische systemen met behulp van terugkoppeling
(feedback). Focus op relaties en netwerken, niet op individuen.
Shannon & Weaver = ZBMO (zender, boodschapper, medium en
ontvanger)
7. Sociaalpsychologisch (sinds tweede helft 20e eeuw): verklaart door
determinanten (bepalende factoren) zoals kennis (cognitie) en aanleg
(genetica), met het idee dat cognitie en genetica te beïnvloeden zijn.
Begrippen als perceptie, cognitie en attitude horen hierbij.
1.2.
Communicatie = een proces waarbij informatie wordt overgedragen
Communicatieprofessional = iemand die werk maakt van aantoonbare kennis en
ervaring in communicatiemanagement en die bedreven is in het sturen van hoe,
waar en wanneer organisaties communiceren.
Communicatiemanagement = de specialistische functie binnen of ten behoeve
van een publieke of private organisatie, die zich bezighoudt met het initiëren,
sturen en ondersteunen van communicatie- en informatieprocessen binnen een
bepaald beleidskader en vanuit de optiek van het functioneren van die
organisatie.
Buiten beschouwing:
- Hoe en waarom van communicatie (onderliggende werking van
communicatie)
- Interpersoonlijke communicatie (communicatie tussen individuen)
Normatieve (richtinggevende) scholen van Van Ruler:
- De informatieve benadering (via het informatiemodel): gericht op
informeren door overdracht van kennis en informatie naar een luisterend
publiek via een heldere boodschap.
- De persuasieve benadering (via het overredingsmodel): gericht op het
overtuigen van gewillige doelgroepen via een verkoopbare boodschap.
- De relationele benadering (via het interactiemodel): gericht op
onderling begrip, met ruimte voor meningsvorming.
, - De interpretatieve benadering (via het relatiemodel): gericht op
gedeelde meningen (consensus) en belangen.
- De kritische benadering (via het reflectief en overkoepelend model):
gericht op maatschappelijke legitimatie door benutting van bovenstaande
vier benaderingen.
Bovenstaande benaderingen bieden ieder een strategie waarmee een organisatie
een doel kan bereiken.
Plato Aristoteles Duitse filosofen
Kennis Kennende Planten: de vegatieve ziel Cognitie (kennis)
zielsdeel
Houding Strevende Dieren: de affectieve ziel Affectie (houding)
zielsdeel (ook vegatief vermogen)
Gedrag Begerende Mensen: de rationele ziel Conatie (intentie
zielsdeel (ook andere vermogens) tot gedrag)
Niet altijd dezelfde volgorde van kennis, houding en gedrag.
1. Kennis: weten en eventueel begrijpen dat een bepaald
product/dienst/idee/persoon bestaat en wat de bijbehorende boodschap is.
Stap 1: naamsbekendheid
Stap 2: boodschap moet blijven hangen
2. Houding: hoe je denkt over iets of iemand. Je wil de houding van mensen
positief beïnvloeden (imago, reputatie).
Engagement = een houding waarbij het iemand echt iets kan schelen wat
er met een organisatie gebeurt.
Je kunt een houding ten opzichte van iets/iemand hebben, zonder dat je
kennis hebt over het product/de persoon.
3. Gedrag: zodat mensen een bepaalde aankoop doen. Soms vertonen we
gedrag ten opzichte van iets of iemand zonder dat we er al kennis van
hadden of een bepaalde houding hadden aangenomen.
Conceptueel model, kenmerk = de mogelijkheid om er een hypothese aan te
koppelen (als, dan)
SWOT-analyse = de rubricering van de sterktes, zwaktes, kansen en
bedreigingen van een bepaald onderwerp. Voorspelt of verklaart niets, maar
geeft inzicht.
, Samenvatting HS 2.1 en 2.2
2.1
Een dilemma is een keuze tussen twee gelijkwaardige ideeën die ogenschijnlijk
onverenigbaar zijn.
VB. winstgevendheid vs duurzaamheid
Meer keuzes = meer dilemma’s
Omgaan met dilemma’s is per definitie lastig, omdat voor elke keuze wat te
zeggen valt.
Klassiek organisatiedilemma:
- centraliseren vs decentraliseren,
- investeren in de toekomst vs de wens om resultaat op korte termijn te
halen door bijvoorbeeld kiezers/aandeelhouders tevreden te stellen.
Transparantie =
- letterlijk: doorschijnend
- figuurlijk: zicht geven op de kern van de zaak
Wij eisen openheid van zaken, terwijl tegelijkertijd onze privacy afneemt.
De roep om transparantie, en de daarmee verbonden vraag naar autoriteiten om
verantwoording af te leggen, stelt hoge eisen aan communicatie, zowel in de
politiek als in het bedrijfsleven. Een goed verhaal hebben lijkt belangrijker dan
ooit.
Globalisering is een van de krachten die de wereld steeds transparanter maakt.
Globalisering = een continu proces van wereldwijde economische, politieke en
culturele integratie, mogelijk gemaakt door het wegvallen van allerlei grenzen.
Globalisering zorgt voor:
- schaalvergroting = organisaties produceren steeds meer voor markten
over de hele wereld
- bevordering van communicatie
Digitalisering = steeds meer mensen steeds meer data, informatie en kennis met
elkaar delen
Door markten open te maken kunnen ondernemers kansen zien en grijpen.
Tegenwoordig hebben wij toegang tot meer kennis dan ooit te voren, je kunt (in
theorie) beter keuzes maken in wat en hoe je het vertelt.
Transparantie is juridisch verzekerd als recht op het geven of verkrijgen van
informatie of een mening.
De groeiende vanzelfsprekendheid van transparantie maakt dat machthebbers
vaker dialoog aangaan met belanghebbenden om steunen medewerking te
verwerven. Een dialoog vergt een zekere mate van gelijkwaardigheid en