Paragraaf 1: Wat als mensen er samen niet uitkomen?
Bij een maatschappelijk probleem gaat het om iets dat samenhangt met van maatschappelijke
veranderingen, dat meerdere groepen mensen met verschillende belangen aangaat, waarover
verschillen van mening bestaan over de oorzaken en aanpak, en wat vraagt om een
gemeenschappelijke oplossing. Ze zijn meestal te groot om zomaar op te lossen, hiervoor is iedereen
nodig. Het vinden van een oplossing is lastig, dit heeft een aantal oorzaken:
Actoren hebben tegengestelde belangen: Een belang is een situatie/verandering waar je
voordeel bij hebt. Mensen/organisaties die invloed proberen uit te oefenen op de oplossing zijn
actoren.
Er is een collectieve-actieprobleem: Mensen willen hun eigen gedrag meestal niet veranderen
voor het algemeen belang. Er zijn 2 verklaringen: Mensen willen wel bijdragen maar denken niet
dat iedereen dit wil, dus dan heeft het geen zin, óf de kosten worden gedeeld door de hele
samenleving, dus burgers krijgen alleen maar straf als ze hun gedrag veranderen.
Actoren hebben verschillende normen en waarden: Waarden zijn principes die iemand belangrijk
vindt, Normen zijn leef- of gedragsregels die voortkomen uit waarden. Het kunnen geschreven of
ongeschreven regels zijn.
Als de overheid het probleem oppakt, wordt het ook een politiek probleem. Niet ieders belangen of
waarden kunnen evenveel aandacht krijgen, waardoor niet iedereen het eens zal zijn met de
besluiten. In Nederland is er een gelaagde overheid, met verschillende niveaus waar besluiten
genomen worden. De overheid heeft macht: ze kan het gedrag van mensen beïnvloeden. Ze heeft het
gewelds- en belasting monopolie. Hierdoor heeft de overheid ook middelen om collectieve goederen
te leveren. Dit zijn zaken van algemeen belang (straatverlichting). Ze moet ook beleid uitzetten.
De overheid moet wetten maken en maatregelen nemen, en kan mensen met dreiging van betalen of
voorlichtingscampagnes ook verleiden tot goed gedrag (vliegtaks). Actoren proberen de overheid te
overtuigen tot oplossingen voor maatschappelijke problemen met behulp van machtsbronnen, als
kennis, geld of status.
Het systeemmodel van politieke besluitvorming bestaat uit 3 fases. Actoren proberen tijdens de
invoerfase aandacht te trekken voor het probleem, wat dan wordt herkend. Poortwachters zijn
schakels tussen de samenleving en de politiek, zoals de media, die onderwerpen op de agenda
proberen te krijgen. Tijdens de omzetfase worden wensen omgezet in beleidsvoorstellen. In de
uitvoerfase wordt het vastgestelde beleid uitgevoerd door bestuurders en ambtenaren. Er komen
reacties van verschillende actoren, er is een terugkoppeling.
In Nederland is er een parlementaire democratie. Gekozen volksvertegenwoordigers wegen waarden
en belangen af, bij het opstellen van wetten en maatregelen.
Paragraaf 2: Wat moet de overheid wel en niet doen?
Een ideologie is een verzameling ideeën die een groep mensen deelt over een rechtvaardige
samenleving. Het liberalisme is een ideologie, met als belangrijkste waarden vrijheid en eigen
verantwoordelijkheid. De partijen VVD en D66 zijn liberaal. Ze willen een kleine overheid die zorgt
voor basisvoorzieningen, en lage uitkeringen. Lonen worden bepaald door vraag en aanbod. Het
klassiek liberalisme gaat uit van negatieve vrijheid. Iedereen mag doen wat hij wil, zolang anderen
hier geen schade van ondervinden. Ook de overheid mag zich niet met je bemoeien, dan ben je pas
vrij. Sociaalliberalisme ziet vrijheid als mogelijkheid tot zelfontplooiing. Dit is ook wel positieve
vrijheid. De overheid moet ervoor zorgen dat iedereen zich kan ontwikkelen.
De sociaaldemocratie/ het socialisme heeft als belangrijkste waarden gelijkheid en solidariteit. De
kansen en het welzijn van kansarme mensen moet de overheid vergroten. Er moeten niet alleen
gelijke kansen zijn, maar ook gelijkere uitkomsten. Ze zijn voor een progressief belastingstelsel, hoe
hoger het inkomen, hoe meer je betaald. Partijen zijn de PvdA, SP en GroenLinks. GroenLinks en PvdD
horen ook bij het ecologisme.
In het confessionalisme zijn christelijke waarden belangrijk, zoals gemeenschapszin en naastenliefde.
De overheid moet saamhorigheid stimuleren, en de gemeenschap moet problemen oplossen.
, Mensen hebben de plicht voor elkaar te zorgen. Het CDA is christendemocratisch, en laat zich
inspireren door christelijke waarden/tradities. De SGP en CU zijn christelijk, ze nemen de Bijbel als
inspiratiebron.
Er zijn ook populistische partijen, de PVV en FVD. Ze vinden dat de politiek moet luisteren naar de
stem van het volk, en gaan in tegen de ‘elite’, gevestigde orde. Ze passen hun standpunten aan aan
het volk, en zijn dus ideologisch flexibel.
Er zijn drie dimensies waarop linkse standpunten kunnen verschillen van rechtse standpunten:
1. Sociaaleconomische dimensie: Linkse partijen zijn voor een sociaaldemocratisch economisch
beleid, waar de overheid zorgt voor ruime sociale zekerheid. Rechtse partijen zijn voor een
liberale vrijemarkteconomie, ondernemers moeten veel ruimte hebben.
2. Progressief-conservatieve dimensie: Het gaat over morele vraagstukken. Progressieve partijen
zijn links, en vinden dat mensen zelf mogen bepalen hoe ze leven. Conservatieve partijen zijn
rechts, en vinden traditionele normen en waarden belangrijk.
3. Kosmopolitisch-nationalistische dimensie: Kosmopolieten zijn links, en vinden de wereld
belangrijk. Nationalisten zijn rechts, en vinden dat de overheid moet opkomen voor belangen van
de eigen bevolking.
Paragraaf 3: Beslissen we met z’n allen of namens ons allen?
In een directe democratie kan het volk beslissen wat er gebeurt, via bijvoorbeeld een referendum. In
een indirecte democratie worden volksvertegenwoordigers gekozen, die besluiten wat er gebeurt.
Populistische partijen zijn het hier niet mee eens. Elke democratie heeft een aantal basiskenmerken:
Er zijn regelmatig vrije en geheime verkiezingen. Er is actief en passief kiesrecht, en niemand
weet op wie je hebt gestemd.
Burgers moeten beschermd worden tegen willekeur en machtsmisbruik, en behouden hun
grondrechten.
Er is een onafhankelijke rechterlijke macht.
Er zijn vrije media, die het volk kunnen informeren over politiek enzovoort.
Er zijn ook informele kenmerken, die te maken hebben met de politieke cultuur. De bevolking moet
bijvoorbeeld goed geïnformeerd zijn. Meningen van minderheden moeten ook gehoord worden, en
de overheid én burgers moeten democratische waarden hebben.
In een democratie hebben burgers rechten en vrijheden. In een dictatuur zijn er onderdanen, en
heeft 1 persoon, of klein groepje de macht.
Bij referenda is er vaak een groot deel van de bevolking wat niet stemt, terwijl bij verkiezingen in NL
de opkomst zo’n 80% is. Referenda lijken democratisch, maar vragen veel tijd van burgers, terwijl het
de baan van volksvertegenwoordigers is om de burgers te representeren. Het parlement vormt de
volksvertegenwoordiging. De Tweede Kamer bestaat uit 150 rechtstreeks gekozen leden, en wordt
elke 4 jaar gekozen. De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden. Elke 4 jaar zijn er Provinciale
Statenverkiezingen, de gekozenen kiezen de Eerste Kamer. Het zijn dus getrapte verkiezingen. Het
parlement, Tweede Kamer en Eerste Kamer, heet de Staten-Generaal. De Tweede Kamer heet ook
wel het primaat, en heeft een grotere politieke betekenis.
De wetgevende taak houdt in dat het parlement bepaald welke wetten gelden. Ze moeten vertaald
worden naar concreet beleid. De regering is verantwoordelijk voor deze uitvoerende taak; het
bestuur van Nederland. De regering bestaat uit de koning en de ministers, maar het wordt uitgevoerd
door het kabinet, de ministers en staatssecretarissen. Het parlement heeft ook een controlerende
taak tegenover het kabinet. De vertrouwensregel houdt in dat als de meerderheid van 1 van de
kamers het vertrouwen in een kabinetslid of het hele kabinet opzegt, dit kabinet(slid) moet aftreden.
NL is ook een gedecentraliseerde eenheidsstaat: de landelijke overheid bepaalt welke taken lagere
bestuurslagen hebben. Dat maakt de overheid de hoogste macht. De leden van de Provinciale Staten
stellen elke 4 jaar een provinciaal bestuur samen: de Gedeputeerde Staten. De vertrouwensregel
geldt hier ook. Ze zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor regionaal ov, of het aanleggen van wegen.