Paragraaf 1: Zijn we verschillend of zijn we gelijk?
Nederland is een pluriforme samenleving, waarin veel culturen, opvattingen, normen en waarden
enz. zijn. Het nature-nurturedebat speelt hierbij een grote rol, beide zijn belangrijk voor hoe iemand
opgroeit. Waarden en normen leren kinderen meestal van de mensen om hen heen, zoals ouders,
school en vrienden. Normen zijn de regels, en waarden zijn de dingen die je belangrijk vindt.
Socialisatie is het proces waarin mensen de cultuur van de groep, de waarden, normen en andere
kenmerken, zich eigen maken. Ze gaan zich volgens de norm van die groep gedragen.
Impliciete socialisatie vindt onbewust en zonder dwang plaats, een voorbeeld is imitatie, het afkijken
van ouders, of bijvoorbeeld invloed van influencers. Het kan ook via groepsdruk een rol spelen in
vriendengroepen. Expliciete socialisatie vindt op een openlijke, duidelijk waarneembare en bewuste
wijze plaats. Er wordt een norm gesteld, en deze moet je naleven. De overheid doet ook aan
expliciete socialisatie met formele sancties, een maatregel gebaseerd op geschreven regels, zoals de
wet. Een informele sanctie is gebaseerd op ongeschreven regels, een soort dreigement.
Als mensen opletten of iedereen zich gedraagt zoals het hoort, is er sociale controle. Er worden ook
positieve sancties gebruikt. Ouders, overheid, school en media zijn allemaal socialiserende instituties.
Mensen internaliseren bepaald gedrag. Het aanleren van een nieuwe cultuur op latere leeftijd is
acculturatie, dit kan lastig zijn door bv andere normen en waarden. Als je vanaf je geboorte in een
bepaalde groep opgroeit, heet het enculturatie, dit ervaar je als vanzelfsprekend, opvoeding.
Er zijn ruwweg 4 opvoedingsstijlen te onderscheiden:
Bij de autoritaire opvoeding zijn veel strenge regels waar het kind zich aan moet houden, en zijn
de ouders de baas. Gehoorzaamheid is daarbij belangrijk, maar kinderen worden niet zo
zelfstandig. Later kan deze stijl voor veel strijd zorgen.
Bij de laissez-faire stijl bemoeien de ouders zich weinig met het kind, het wordt aan zijn lot
overgelaten. Kinderen worden zo snel zelfstandig, maar kunnen minder goed samenwerken en
met andere leven.
Bij een permissieve opvoeding zijn ouders betrokken bij het kind, maar de kinderen krijgen vaak
hun zin. Deze kinderen kunnen goed voor zichzelf opkomen, maar kunnen moeite hebben met
tegenslagen.
Bij een autoritatieve opvoeding houdt de opvoeder binnen bepaalde kaders rekening met de
wensen en behoeften van het kind. Het kind kan zijn eigen weg kiezen, met conflicten omgaan en
rekening houden met anderen.
Je persoonlijke identiteit bestaat uit aangeboren en aangeleerde kenmerken, en is het beeld wat je
van jezelf hebt en naar buiten uitdraagt. Een sociale identiteit ontleen je aan groepen waarvan je
deel uitmaakt en je verbonden voelt, je hebt er meerdere.
Paragraaf 2: Zijn wij gelijkwaardig?
In Nederland vindt discriminatie plaats, het ongelijk behandelen van mensen op grond van
kenmerken die op dat moment niet belangrijk zijn. De oorzaak ligt vaak in stereotypen, een beeld van
een groep mensen. Je deelt mensen vanzelf in groepen in, dit hoort bij de identiteitsvorming. Van de
eigen groep, ingroup, hebben we vaak een positief beeld. We onderscheiden ons van de outgroup,
mensen die er niet bij horen, en dit leidt tot vooroordelen, een mening die niet gebaseerd is op
feiten. Vooroordelen kunnen bv tot arbeidsmarktdiscriminatie op leeftijd of afkomst. Er is ook soms
sprake van bewuste discriminatie, bv vanuit persoonlijke motieven of door ervan uit te gaan dat
mensen met een migratieachtergrond minder goed Nederlands spreken.
Een bedrijf kan direct discrimineren, bv door geen zwangere vrouwen aan te nemen. Indirect groepen
uitsluiten gebeurd bv door een goede beheersing van de taal verplicht te stellen, als dit niet nodig is
voor de baan. Dit heet institutionele discriminatie. Etnisch profileren is ook een voorbeeld van
onbewuste en indirecte discriminatie, vb Typhoon en Depay. Door discriminatie kan
kansenongelijkheid op de arbeidsmarkt ontstaan. Dit heeft gevolgen voor de persoon zelf, uitsluiting
spreekt dezelfde delen van de hersenen aan als fysieke pijn. De eigenwaarde van deze mensen kan
ook aangetast worden. Er ontstaat een soort vicieuze cirkel, een selffulfilling prophecy. Mensen die
het gevoel hebben dat ze er niet bij horen, gaan zich meer identificeren met hun eigen groep.
Stereotypen worden overgedragen door socialisatie. Er worden bv rolpatronen over mannen en