Samenvatting boek ‘Schoolpedagogiek’
Samengevat uit schoolpedagogiek; de kernbegrippen die je moet weten
voor de toets (CHE) uit:
- Hoofdstuk 1 tot en met 6
- Hoofdstuk 10 tot en met 13
- Colleges
,Samenvatting boek ‘Schoolpedagogiek’
Bij pedagogiek (opvoedkunde) bestudeer je de ontwikkelingsfasen van een kind en hoe je ze moet
opvoeden (= kind begeleiden bij zelfstandigheid voor in de samenleving).
Driestromenland: Pedagogische stromingen`
Er zijn 3 stromingen in de pedagogiek, deze worden op scholen vaak door elkaar gegeven of afwisselend.
1 Normatieve Pedagogiek
→ Is de oudste en meest gebruikte stroming.
→ Normatief onderwijs: De Lk bepaalt de normen, de leerlingen volgen. De norm staat centraal.
- Voorbeeldnormen die leerkracht bepalen/maakt : de planning, de klassenregels, wat lln doet/leert.
→ Weegschaal: De bedoeling van de leerkracht weegt zwaarder dan de betekenis van de leerling.
- Voorbeeld: Lk geeft les over Frankrijk, terwijl leerlingen op vakantie naar Italië gaan. Lk past de les hier
niet op aan en zegt: je mag daar zo over praten in de pauze, nu gaat het over Frankrijk.
→ Scholen: Programma Gericht Onderwijs (PGO), waarin de methode leidend is.
2 Geesteswetenschappelijke Pedagogiek
→ Is een gevolg, reactie op de normatieve stroming.
→ De leerkracht past de les eventueel aan, de leerkracht doet zelf ook mee, elk kind is apart en uniek. De
praktijk (onderzoekend leren lessen) staan centraal. Reform pedagogiek is een vertakking, + creativiteit.
- Voorbeeld: Niet leren via een boek, maar zelf via de praktijk (onderzoeken/ervaren).
→ Weegschaal: De betekenis van het kind en de bedoeling van de leerkracht is in evenwicht, wisselt af.
→ Scholen: Ontwikkelings Gericht Onderwijs (OGO), waarin praktijk leidend is.
3 Emancipatie Pedagogiek
→ De leerkracht volgt de leerling → ‘Wat wil je leren vandaag?’, leerkracht laat leerlingen zelfstandig.
- Voorbeeld: Geen hek om de sloot, valt het kind? Leert ervan, kan zich zelf redden.
→ Weegschaal: De betekenis van het kind weegt zwaarder dan de bedoeling van de leerkracht.
→ Scholen: Ervarings Gericht Onderwijs (EGO), geen methode, ervaring is leidend.
Hoofdstuk 1 – Kinderen, jongeren en de werelden waarin ze leven
Paragraaf 1.1: Kinder- en jongeren werelden
Parallelle school
Parallelle school is school naast school (zoals Franse les of gitaarles) ‘waarbij kinderen er iets aan hebben
voor later’, het heeft een verplichtend karakter en word vaak door ouders gekozen. Die tweede school,
vormt kinderen vaak. Hier zie je de verschillen. Ook hier word karakter gevormd.
Paragraaf 1.2: De wereld als je voorwaarde om je te vormen
Kaspar Hauser
Kaspar Hauser was een jongen die door zijn ouders werd verlaten, kreeg minimale verzorging van een
onbekende opvoeder (kreeg alleen brood en water, zag de opvoeder nooit en leefde in een kelder), groeide
eenzaam op en werd grootgebracht door dieren in die kelder. Hij bevond zich niet in ‘de wereld’. De wereld
is een plaats waar je onder de mensen bent, waar door mensen gemaakte objecten zijn en de plaats waar
mensen door taal die ze met elkaar delen/spreken tot elkaar kunnen verhouden.
→ Uiteindelijk werd hij de wereld door anderen ingetrokken, hij leerde schrijven, lopen en praten, hierdoor
werd hij deelgenoot in de wereld (= participeren, meedoen in samenleving).
→ Kasper was toen een jongen van 17 met een ontwikkeling van een 2 jarige, niet door een handicap,
maar door verwaarlozing en eenzaamheid. Hij moest alles nog leren en ontwikkelen.
,Nestblijver
Nestblijvers zijn na geboorde nog hulpeloos en afhankelijk van de ouders, zij kunnen hun eigen weg nog
niet gaan, kunnen nog niet zien of horen en hebben geen veren (vogels, hond, kat).
→ Nestvlieder: kunnen na de geboorte al staan, eigen voedsel vinden, zien en horen (koe, eend, paard).
→ De mens is een bijzondere nestblijver, namelijk een secundaire nestblijver, hij is hulpeloos, heeft
medemens en eten nodig (nestblijver), maar kan al wel zien en horen (nestvlieder).
→ De mens heeft naast een biologische ook een tweede, culturele geboorte nodig. Een geboorte in de
wereld van mensen, dat kan alleen door de begeleiding van een medemens.
Paragraaf 1.3: Wie ben ik?
Taal
→ Via de taal introduceert de moeder bij het kind de ervaring van het niet-aanwezig-zijn. Woorden gaan
stap-voor-stap dingen, medemensen, ervaringen zijn en deze representeren (beschrijven zonder ze er echt
zijn). Ook vervangt het de aanwezigheid van moeder (‘ik ben nu bezig, ga maar spelen’). De ervaringen
laten zien dat moeder betrouwbaar is, kind bouwt vertrouwen op, ook naar de wereld.
→ Door taal ontstaat de wereld. Dingen om mensen heen, relaties, zichzelf, activiteiten krijgen zo een
betekenis door taal. Door die taal worden kinderen medemensen.
→ Taal brengt samen (communiceren), maar ook onderscheid (erkennen, jij bent anders).
Paragraaf 1.4: Jeugdland
Ellen Key (1849-1926)
Ellen Key is een Zweedse feministe, schreef het boek ‘De eeuw van het kind’. Ze wilde namelijk dat
opvoeders kinderen in vrijheid en tot vrijheid opvoeden, want als het vrij zou kunnen ontwikkelen, zou er
vanzelf een betere wereld komen: een wereld waarin ieder zich vrij kan bewegen. (als kinderen
hoogbegaafd zijn, zou je eruit halen wat kan, maar zij wilde dat dus juist niet).
→ Hiervoor was het nodig dat kinderen geen werk hadden en onderwijs moesten kunnen volgen.
Daardoor was vanaf 1874 verboden kinderen onder de 12 te laten werken en vanaf 1901 leerplicht.
→ Deze speciaal voor kind/jeugd ingerichte wereld, wat een apart domein werd, werd jeugdland genoemd
→ Vanaf de 18e eeuw werden kinderen zo steeds meer afgezonderd van de maatschappij en kregen een
eigen wereld waarin zij opgroeiden. De kinderfase werd een aparte ontwikkelingsperiode (voor rijken).
Jeugdland
Jeugdland is een aparte wereld voor jongeren, heeft verschillende versies. Sociale millieus en
jongen/meisje, maar culturele identiteit heeft ook invloed. Hierdoor zijn kinderlevens niet hetzelfde. In
jeugdland worden kinderen vrijgesteld van arbeid en hebben ze ruimte om onderwijs te volgen en zich te
ontwikkelen, met afnemende verantwoordelijkheid. Door de invloeden zijn er verschillen in jeugdland.
→ Gevolg commercialisering van Jeugdland: kinderen zien op socials hoe ze moeten zijn, ze gedragen zich
op steeds jongere leeftijd steeds ouder (het wordt bedacht om winst mee te maken).
→ Mediatisering Jeugdland: Jeugdland woord steeds meer medialand, dus gemediatiseerd. Jongeren zijn
mondiger, ouders proberen te onderhandelen, gevolg: jeugdland drukt op gezinsleven. Steeds meer
kenmerkend voor jeugdland is dat het door beelden word bepaald.
Lea Dasberg (1930-2018)
Lea Dasberg schreef in 1994 het boek ‘Grootbrengen door kleinhouden’, met daarin dat het kind en ouder-
kindrelatie die wij nu kennen maar kort nog bestaat, omdat er nu een aparte wereld (jeugdland) ontstaat,
waardoor de volwassen wereld steeds verder word afgeschermd, kind word zo kleingehouden.
De wereld intrekken
Ellen Key vergat dat een kind opvoeden betekend hem de wereld ‘intrekken’ (inleiden in de cultuur). Door
jeugdland zijn ze gescheiden en door de media die daarin is gekomen gaan jongeren elkaar vergelijken, in
hokjes zetten en kijken via socials hoe ze moeten zijn.
, Hoofdstuk 2 – Opvoeding en onderwijs: traditie en actualiteit
Paragraaf 2.2: Gezinsopvoeding rond 1800: De geboorte van de moderne pedagogiek
De Verlichting
In de periode 1685-1815 (de verlichting) ontstond een nieuwe maatschappij: ‘De burgerij’, deze maakten
zich oa. los van de dwang van de kerk (geloof!)/overheid en opvoeding. Niet meer aannemen wat een
dominee zegt, zelf erover nadenken. Het kind wilt zelf iemand zijn, opvoeden moest met verstand
(redeneren) en opvoeders moeten praten/inleven in de kijk op de wereld via het kind.
John Locke (1630-1704)
Is een Engelse filosoof (1630-1704) die veel invloed had in Nederland. Hij vond dat kinderen zoveel
mogelijk praktische ervaringen moeten opdoen. Hij vond de hoofdtaak van onderwijs dat ‘kinderen leren
denken door zelf met materialen te werken’. Hij is een aanhanger van empirisme (stroming: kennis/leren
komt door ervaring, waarbij je alle zintuigen gebruikt). Rousseau legt nadruk ook op directe eigen ervaring.
Identiteit (= wie jij bent, hoe je denkt en wat je belangrijk vindt)
Pedagogen als Locke hadden een verlichtingsideaal: ze vonden dat elk kind uniek is (eigen identiteit) en de
opvoeder daar rekening mee moet houden. Opvoeders moeten helpen de identiteit van t kind te
ontwikkelen en bij het opbouwen van een passend lichaamsbeeld (identificatie/losmakingsproces H1).
Tabula Rasa
Tabula Rasa is een Latijnse uitdrukking en het idee (van Aristoteles en overgenomen door John Locke) dat
mensen worden geboren als ongeschreven blad (zonder kennis, vaardigheden en persoonlijkheid) en
gevormd wordt door de omgeving → ervaring (ipv. dat het karakter al deels vastligt bij de geboorte).
Rousseau (1712-1778)
Rousseau was een belangrijke pedagoog in de verlichting. In 1762 schreef hij het boek ‘Emile of over de
opvoeding’, waarin hij zicht uitte tegen straffen en dwang als opvoedmiddel. Slaan als opvoeding komt niet
voor bij Rousseau, de omgang word niet via straf en dwang geregeld, maar door te kijken naar de manier
waarop wederzijdse belangen kunnen worden afgestemd. Hij wil dat kinderen de gevolgen van zijn
onderhandelen zelf ervaart en leert inzien dat hij en de volwassene bepaalde belangen hebben. Voorbeeld:
kind gooit ruit in, opvoeder negeert, kind doet het opnieuw, wordt opgesloten, kind krijgt zelfinzicht en ziet
dat het tot overeenstemming moet komen, vertelt tegen opvoeder het niet meer te doen, kind is weer vrij.
Slaan vs inzicht en de pedagogische/corrigerende tik
Slaan paste in de tijd van de verlichting niet bij de burgerij, alleen als uiterste middel. Als er dan werd
geslagen, moest aan het kind ook duidelijk gemaakt worden waarom. Slaan als opvoedmiddel werd
langzaam vervangen door methodes als praten. Boodschap: ‘Neem het niet te zwaar de opvoeding, houd
het luchtig en zie je kinderen mild, dan zullen ze ook zo naar jou kijken’. Is nu verboden te doen.
Standen
Vroeger waren er verschillende maatschappelijke lagen, waarin kinderen geboren werden en een functie in
zouden hebben, dat is een stand. Er zijn er 3: 1. Geestelijke, 2. Boeren en burgers (Rijke
boeren/ondernemers) en 3. Van adel. ‘Spelenderwijs leren’ was het kenmerk van de burgerlijke opvoeding.
De 3 samenhangende thema’s van de pedagogiek
Alle pedagogen in de verlichting waren het over 3 dingen eens, de basis van pedagogisch denken/doen:
1. Het kind krijgt erkenning van zijn eigenheid (individu, eigen identiteit, elk kind is uniek).
2. Het opdoen van ervaring word benadrukt (eigen, directe ervaring opdoen is belangrijk): de zintuigen
moeten op een speelse manier worden geoefend en gescherpt (activiteit).
3. Over die ervaringen voeren opvoeders met de kinderen gesprekken (dialoog).